Even oefenen (kies uit die, deze, dat of dit)
1. Ik heb ... telefoontje niet opgenomen.
2. De jas ... ik kocht, was te kort.
3. Gisteren maakte mevrouw de Vries een goede grap. ... was erg grappig.
4. Mensen ... houden van dieren, zijn meestal heel aardig.
5. Jij kan gaan zitten bij ... tafeltje bij het raam.