taal, thema 3, les 16 (groep 7)
1 / 11
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
oefening 1, zin 2
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Slide 2 - Open question
oefening 1, zin 3
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Slide 3 - Open question
oefening 1, zin 4
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Slide 4 - Open question
oefening 1, zin 5
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Slide 5 - Open question
oefening 1, zin 6
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Schrijf het bezittelijk voornaamwoord op en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Slide 6 - Open question
oefening 2, zin 2
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Slide 7 - Open question
oefening 2, zin 3
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Slide 8 - Open question
oefening 2, zin 4
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Slide 9 - Open question
oefening 2, zin 5
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Slide 10 - Open question
oefening 2, zin 6
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
Schrijf het goede bezittelijk voornaamwoord op
