20. De kandidaat kan de manier waarop het lichaam zich beschermt tegen antigenen door
middel van antistoffen beschrijven en toelichten hoe deze bescherming kunstmatig kan
worden verhoogd.
In dit verband kan de kandidaat
1 antigenen onderscheiden die de vorming van antistoffen tot gevolg hebben:
– virussen
– bacteriën
– schimmels
– lichaamsvreemde cellen en stoffen
– bloedgroepantigenen (ABO-systeem en resus)
2 de aanwezigheid van antistoffen in verband brengen met een besmetting van mens of
(landbouwhuis)dier
3 antistoffen als diagnostisch middel toepassen bij een op schrift aangeboden biologische
probleemstelling en hierbij relevante gegevens verwerken en presenteren:
– bloedgroepbepaling en bloedtransfusie (ABO-systeem en resus)
– verwantschapsstudies
– identificatie en karakterisering van onbekende antigenen