- voltooide en onvoltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord herkennen
- persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken
Slide 4 - Slide
Leerdoelen
Formuleren
Je kan/weet...
- verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken
- Op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden
- Op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.
Slide 5 - Slide
Oefentoets
Slide 6 - Slide
Waar of niet waar? Het signaalwoord 'omdat' geeft een reden aan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Waar of niet waar? De-woorden kunnen mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
Vul in het juiste verwijswoord in. Kies uit: dat, deze, die of dit. Sommige kinderen houden niet van sprookjes, omdat ... heel eng kunnen zijn.
A
dat
B
deze
C
die
D
dit
Slide 9 - Quiz
Vul in het juiste verwijswoord in. Kies uit: dat, deze, die of dit. Pigcasso is de naam van een varken ... prachtige schilderijen maakt.
A
dat
B
deze
C
die
D
dit
Slide 10 - Quiz
Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek.
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts
Slide 11 - Drag question
Benoem de persoonsvorm (pv):
Janet maakt een iglo
A
Janet
B
maakt
C
een
D
maakt een iglo
Slide 12 - Quiz
Benoem de persoonsvorm: Gisteren heeft Thomas een iglo gemaakt.
A
Thomas
B
heeft
C
gisteren
D
gemaakt
Slide 13 - Quiz
Benoem de pv: Elke en Nathalie willen ook een kleine iglo voor Harry bouwen.
A
Elke en Nathalie
B
bouwen
C
willen
D
Harry
Slide 14 - Quiz
Wie/wat is het onderwerp: In het weiland rennen de paarden heen en weer.
A
In het weiland
B
rennen
C
de paarden
D
heen en weer
Slide 15 - Quiz
Wie/wat is het onderwerp? Het sneeuwt al een paar dagen!
A
Het
B
Het sneeuwt
C
sneeuwt
D
een paar dagen
Slide 16 - Quiz
Wie/wat is het onderwerp? Wie gaat die troep opruimen?
A
Wie
B
gaat
C
die troep
D
opruimen
Slide 17 - Quiz
Benoem het werkwoordelijk gezegde(wg): Janet maakt een iglo
A
Janet
B
maakt
C
een
D
maakt een iglo
Slide 18 - Quiz
Benoem het werkwoordelijk gezegde: Gisteren heeft Thomas een iglo gemaakt.
A
Thomas heeft
B
heeft
C
gemaakt
D
heeft gemaakt
Slide 19 - Quiz
Benoem de wg: Elke en Nathalie willen ook een kleine iglo voor Harry bouwen.
A
willen
B
bouwen
C
willen bouwen
D
willen ook bouwen
Slide 20 - Quiz
Benoem het lijdend voorwerp: De leerlingen hadden de moeilijke toets foutloos gemaakt
A
De leerlingen
B
hadden gemaakt
C
de moeilijke toets
D
foutloos
Slide 21 - Quiz
Benoem het lijdend voorwerp: In het park sprong het hondje de bal achterna.
A
In het park
B
sprong
C
het hondje
D
de bal
Slide 22 - Quiz
Wat is de persoonsvorm? Ik geef het mooie cadeau aan mijn oma
Slide 23 - Open question
Wat is het onderwerp? Ik geef het mooie cadeau aan mijn oma
Slide 24 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp? Ik geef het mooie cadeau aan mijn oma
Slide 25 - Open question
Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
liever
B
slim
C
kans
D
leuk
Slide 26 - Quiz
Wat is 'kans' een abstract of concreet zn?
A
abstract
B
concreet
Slide 27 - Quiz
Het meisje was weggelopen. HET is .....
A
geen lidwoord
B
een bepaald lidwoord
C
een onbepaald lidwoord
Slide 28 - Quiz
Hij behoorde tot een van de winnaars. EEN is …...
A
een bepaald lidwoord
B
een onbepaald lidwoord
C
geen lidwoord
Slide 29 - Quiz
Een bijv. nw. (BN) zegt iets over een …...
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 30 - Quiz
Een BN staat meestal …… het ZN.
A
voor
B
achter
Slide 31 - Quiz
Vul het juiste persoonlijke of bezittelijke voornaamwoord in: Max, de hond van de buren, loopt altijd stilletjes achter ... baasjes aan wanneer zij ... dagelijkse rondje lopen.
Slide 32 - Open question
Vul het juiste persoonlijke of bezittelijke voornaamwoord in: Indira gaf ... broertje een knuffel, nadat hij ... knie had gestoten.
Slide 33 - Open question
Hoe ging de oefentoets?
😒🙁😐🙂😃
Slide 34 - Poll
Hallo 1va
Pak je alvast je leesboek
Wat gaan we doen vandaag?
Lezen
Nakijken §4
Zelfstandig leren
Afsluiting
timer
10:00
Slide 35 - Slide
Waar kan je leren/oefenen?
Nieuw Nederlands
NN grammatica § 1-6 (blz. 204 t/m 215)
NN formuleren § 2, 3 en 4 (blz. 232 t/m 237)
Online omgeving in Som:
Maak de extra oefeningen, of herhaal eerdere oefeningen.
Extra: bekijk de filmpjes met uitleg.
In het boek:
Neem de groene stukken goed door (uitleg regels)
Leren voor de toets
Slide 36 - Slide
Zelf oefenen
Cursus 6 - Formuleren §4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Wat: Maak van § 4 opdracht 1, 2 en 3 (blz. 236-237)
Hoe:Zelfstandig in je schrift.
Hulp:Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 15 min.
Uitkomst:Geoefend met persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Klaar?
Lezen in je leesboek of ander huiswerk
timer
15:00
Slide 37 - Slide
Heel veel succes met leren!
Ruim rustig op en blijf rustig zitten tot de bel gaat.