Bloedplasma (=serum) - Plasma-eiwitten - Water - Opgeloste stoffen
Slide 19 - Slide
Rode bloedcellen
(erytrocyten)
Geen celkern
Bevat hemoglobine
Afbraakproduct is bilirubine
Bloedarmoede
Slide 20 - Slide
EPO
1. Nieren produceren EPO.
Nieren signaleren tekort aan zuurstof
Reageren door productie EPO
2. Beenmerg produceert hierdoor meer rode bloedcellen.
3. Nieren genoeg zuurstof,
stop productie EPO.
Slide 21 - Slide
Witte bloedcellen (leukocyten)
celkern(en)
fagocyteren ziekteverwekkers
OF
Lymfocyten produceren antistoffen
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Slide 24 - Slide
Aan de slag
Maken
VWO: 44 t/m 52
Slide 25 - Slide
De wand van een slagader is ... De bloeddruk in een slagader is ...
A
Dik en Hoog
B
Dik en Laag
C
Dun en Hoog
D
Dun en Laag
Slide 26 - Quiz
De meeste slagaders zijn
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm
Slide 27 - Quiz
Slagaders hebben aderkleppen.
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 28 - Quiz
Welke is de holle ader?
A
2
B
1
C
4
D
7
Slide 29 - Quiz
Een ader...
A
Vervoert bloed naar het hart toe
B
Vervoert bloed van het hart weg
C
Bevat meestal zuurstofrijk bloed
D
Bevat meestal zuurstofarm bloed
Slide 30 - Quiz
Haarvaten hebben:
A
De dikste wand
B
Een dikke wand, maar niet de dikste.
C
Een wand die uit 1 cellaag bestaat.
D
Geen wand.
Slide 31 - Quiz
Hoe dik is een haarvat?
A
Zo dik als een haar
B
Zo dik als één cel
C
Zo dik als een slagader
D
Zo dik als een vinger
Slide 32 - Quiz
Wat is de functie van een haarvat
A
Zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen overbrengen
B
Koolstofdioxide en afvalstoffen van de cellen afvoeren
C
Zuurstof en voedingsstoffen van de cellen afvoeren
D
Koolstofdioxide en afvalstoffen naar de cellen overbrengen
Slide 33 - Quiz
Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?
A
Osmotische druk
B
Filtratie
C
Resorptie
D
Bloeddruk
Slide 34 - Quiz
wat kun je zeggen over de hoeveelheid bloed die een haarvat instroomt en die een haarvat uitstroomt?
A
er stroomt meer in dan uit
B
er stroomt evenveel in als uit
C
er stroomt minder in dan uit
Slide 35 - Quiz
Vergelijk de aorta met de longslagader.
De bloeddruk in de aorta is .......... de bloeddruk in de longslagader
A
gelijk aan
B
hoger dan
C
lager dan
Slide 36 - Quiz
De bloeddruk wordt gemeten in een
A
Armader,
onderdeel van de kleine bloedsomloop.
B
Armslagader,
onderdeel van de kleine bloedsomloop
C
Armader,
onderdeel van de grote bloedsomloop.
D
Armslagader,
onderdeel van de grote bloedsomloop
Slide 37 - Quiz
Wat is de bloeddruk?
A
Druk die het bloed uitoefent in een haarvat
B
Druk van bloed op wanden van slagaders
C
Druk van bloed op alleen de linkerkamer
D
Bloed dat heel veel energie heeft
Slide 38 - Quiz
Een bloeddruk van 120/80 is een gezonde bloeddruk
A
onjuist
B
juist
Slide 39 - Quiz
Vlooien zuigen bloed Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten. Vanwege welk verschil tussen haarvaten, aders en slagaders zijn haarvaten voor vlooien het meest geschikt om bloed uit op te zuigen?
A
De bloeddruk in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
B
De stroomsnelheid van het bloed in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
C
De wand van haarvaten is dunner dan die van aders en slagaders.
D
De zuurstofconcentratie in haarvaten is hoger dan die in aders en slagaders.
Slide 40 - Quiz
De tijd die verloopt tussen het moment waarop bij de mens een bloedcel de rechterkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de linkerboezem is over het algemeen kort. De tijd die verloopt tussen het moment waarop een bloedcel de linkerkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de rechterboezem is over het algemeen lang.
Waardoor wordt dit tijdsverschil veroorzaakt?
A
door verschil in stroomsnelheid van het bloed
B
door verschil in bloeddruk
C
door verschil in hoeveelheid bloed
D
door verschil in weglengte
Slide 41 - Quiz
Bij een grotere gezamenlijke diameter van de bloedvaten, wordt de stroomsnelheid van het bloed..
A
Hoger
B
Lager
C
Blijft gelijk
Slide 42 - Quiz
Van verschillende bloedvaten van de grote bloedsomloop van de mens worden de volgende gegevens verzameld: 1) de stroomsnelheid vh bloed , 2) de hoeveelheid elastische vezels in de wand 3) de permeabiliteit van de wand 4) de bloeddruk in deze bloedvaten. Met welke letter wordt het diagram weergegeven waarin de stroomsnelheid van het bloed staat?