Mens en omgeving Deel A

Werken bij mensen met een beperking
Samenvatting deel A
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Werken bij mensen met een beperking
Samenvatting deel A

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Op welke manieren kun je milieubewust opruimen?

Slide 4 - Open question

Wat is een nadeel van wasverzachter?
A
Het is slecht voor het milieu
B
Het duurt te lang
C
De kleding gaat pluizen
D
Kleding wordt statisch

Slide 5 - Quiz

Op welke manieren kun je milieubewust opruimen?

Slide 6 - Open question

De kraan niet onnodig laten lopen
A
Milieu
B
Ergonomie
C
Hygiëne

Slide 7 - Quiz

Visuele beperking
Auditieve beperking

Slide 8 - Slide

Bij welke beperking heb je rolstoel nodig?
A
een auditieve beperking
B
een verstandelijke beperking
C
een motorische beperking
D
een visuele beperking

Slide 9 - Quiz

Een ander woord voor een lichamelijke beperking:
A
geestelijke beperking
B
chronische beperking
C
fysieke beperking
D
auditieve beperking

Slide 10 - Quiz

Welke soort beperking hoort bij deze beschrijving?
Christa van twaalf jaar heeft een denkniveau van een zesjarige.
Willem communiceert met gebarentaal. 
Noah is spastich.
Emre heeft een blindegeleide hond. 
Doortje heeft het syndroom van Down.
Auditieve 
Motorische 
Verstandelijke 
Visueel 
Verstandelijke 

Slide 11 - Drag question

Ik heb een visuele beperking, dan heb ik een beperking van ….
A
spraak
B
gezichtsvermogen
C
beweging
D
sociaal

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Wat hoort waar in de schijf van vijf?

Slide 15 - Drag question

Stappen was sorteren 
1. Controleer het wasgoed 
2. Verdeel het wasgoed in vier groepen
3. Maak wasstapels (op temperatuur, kleur)
4. Stop het in de wasmachine en kies het juiste programma 

Slide 16 - Slide

Sleep de onderdelen in de juiste volgorde zodat je de was juist kunt uitvoeren:
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
Was sorteren
Was ophangen
Wassen
Was controleren
Was strijken
Was opvouwen

Slide 17 - Drag question

Hoeveel wasmiddel je gebruikt (dosering), is vooral afhankelijk van het merk wasmiddel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Hoeveel wasmiddel je gebruikt (dosering), is vooral afhankelijk van het merk wasmiddel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Voor welke was is dit wasmiddel:
A
bonte was
B
fijne was
C
witte was
D
handwas

Slide 20 - Quiz

Waarom moet je wasmiddel goed doseren?
A
Als je te weinig gebruikt duurt het wassen langer
B
Als je teveel gebruikt schuimt het teveel
C
Als je te weinig gebruikt gaat het niet lekker ruiken
D
Als je teveel gebruikt gaat wasmiddel te snel op

Slide 21 - Quiz

Sleep de dingen naar de juiste doek
waarmee je kunt schoonmaken/afdrogen





Slide 22 - Drag question

Om het beste resultaat te bereiken bij schoonmaken moet je het juiste schoonmaakmiddel kiezen. Schoonmaakmiddelen kun je indelen in vier groepen.
1. reinigingsmiddelen
2. onderhoudsmiddelen
3. desinfecteermiddelen
4. oplosmiddelen

Slide 23 - Slide

Reinigheidsniveaus
  • Ruwschoon: Lage eisen aan schoonmaken. Bijvoorbeeld een berging/garage.
  • Huishoudelijk schoon: Zichtbare vuil is weg. Nog wel bacteriën in de ruimte. Bijv. woonkamer.
  • Smetschoon: Een ruimte waar zelfs de bacteriën gedood zijn. 

Slide 24 - Slide

Efficiënt werken
Dit houdt in dat  je doelmatig werkt, dus met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk schoonmaken. Enkele tips om efficiënt te werken:
  • Zorg dat je alle schoonmaakmiddelen en materialen bij je hebt op de materiaalwagen.
  • Zet alles op ooghoogte zodat je geen tijd verliest met bukken.

Slide 25 - Slide