Les 17 Figuurlijk taalgebruik

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Les 17 

Figuurlijk taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 1 op p. 217-128

Deze vraag mag je overslaan. 

Ga direct naar oefening 2 op 219.

Figuurlijk taalgebruik

Theoriekader op p. 220

Ga naar p. 220 en duid de belangrijke termen aan 

die aan bod komen. 

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 2 op p. 219

Vraag a

Combineer het figuurlijk taalgebruik met de juiste betekenis. 

Maak de oefening klassikaal en vul het juiste antwoord in.

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 2 op p. 145

Vraag a

- 1 = f

- 2 = c

- 3 = a

- 4 = g

- 5 = b

- 6 = d

- 7 = e

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 2 op p. 145

Vraag b

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord op in de cursus.

Zie volgende slide.

Blaffende honden bijten niet.
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

Wat weet je over het werkwoord?

1. geen
2. vervoegd in de tegenwoordige tijd
3. infinitief die vervoegd kan worden

Blaffende honden bijten niet.
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

Wat weet je over de zinsbouw?

1. vaste zin, onveranderlijk
2. het onderwerp kan aangepast worden
3. een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Wat voor soort taalgebruik is het?

1. uitdrukking
2. gezegde
3. spreekwoord

een gegeven paard niet in de bek kijken
het ijzer smeden als het heet is
oude koeien uit de sloot halen

Wat weet je over het werkwoord?

1. geen
2. vervoegd in de tegenwoordige tijd
3. infinitief die vervoegd kan worden

een gegeven paard niet in de bek kijken
het ijzer smeden als het heet is
oude koeien uit de sloot halen

Wat weet je over de zinsbouw?

1. vaste zin, onveranderlijk
2. het onderwerp kan aangepast worden
3. een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Wat voor soort taalgebruik is het?

1. uitdrukking
2. gezegde
3. spreekwoord

in adamskostuum

Wat weet je over het werkwoord?

1. geen
2. vervoegd in de tegenwoordige tijd
3. infinitief die vervoegd kan worden

in adamskostuum

Wat weet je over de zinsbouw?

1. vaste zin, onveranderlijk
2. het onderwerp kan aangepast worden
3. een zinsdeelstuk, kan in heel wat zinnen voorkomen

Wat voor soort taalgebruik is het?

1. uitdrukking
2. gezegde
3. spreekwoord

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 3 op p. 270-271

Vraag a

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord op in de cursus.

Neem het kader op p. 146 erbij voor de theorie.

Zie volgende slide.

er geen doekjes om winden

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?

1. spreekwoord
2. uitdrukking
3. gezegde

het witte doek

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?

1. spreekwoord
2. uitdrukking
3. gezegde

je plan trekken

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?

1. spreekwoord
2. uitdrukking
3. gezegde

De vogel is gevlogen.

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?

1. spreekwoord
2. uitdrukking
3. gezegde

een vogel voor de kat zijn

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?

1. spreekwoord
2. uitdrukking
3. gezegde

een vreemde vogel

Om welk voorbeeld van figuurlijk taalgebruik gaat het?

1. spreekwoord
2. uitdrukking
3. gezegde

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 3 op p. 270-271

Vraag b

Deze vraag mag je overslaan.

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 4 op p. 222

Eerste opdracht = 

- Koppel de figuurlijke taal aan de betekenis door het cijfer bij de juiste letter te noteren. 

 

Tweede opdracht =

- Vermeld nu of de figuurlijke taal een spreekwoord (S), een uitdrukking (U) of een gezegde (G) is. 

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 4 op p. 148

• a = 7 = uitdrukking (U)
• b = 5  = gezegde (G)
• c = 3 = spreekwoord (S)
• d = 10 = gezegde (G)
• e = 1 = spreekwoord (S)
• f = 9 = gezegde (G)
• g = 6 = spreekwoord (S)
• h = 2 =  uitdrukking (U)
• i = 8 = gezegde (G)
• j = 4 = spreekwoord (S)

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

- Zoek in een (online)woordenboek het spreekwoord, de uitdrukking of het gezegde 

- Bepaal nadien over welke vorm van figuurlijk taalgebruik het gaat

Maak de oefening via Lessonup en schrijf het juiste antwoord in de cursus. 

op dezelfde manier gestraft worden als dat je een ander hebt aangepakt

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

• a: een koekje van eigen deeg = gezegde

bij een ander lijkt het altijd beter

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

• b: Het gras lijkt altijd groener aan de overkant. = spreekwoord

arrogant zijn, te veel eigendunk hebben

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

• c: naast je schoenen lopen = uitdrukking

zich snel verspreiden

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

• d: als een lopend vuurtje = gezegde

iemand verwijt een ander iets waaraan hij zelf schuldig is

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

• e: De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. = spreekwoord

feestvieren

Wat is het figuurlijk taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Oefening 5 op p. 223

• f: de bloemetjes buitenzetten = uitdrukking