les 6 januari

les 6 januari
-Herhalen werkwoorden

maanden 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

les 6 januari
-Herhalen werkwoorden

maanden 

Slide 1 - Slide

Welke vervoeging van het werkwoord willen hoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Hij ... een ijsje.
wil
wilt
willen

Slide 2 - Drag question

Welke vervoeging van het werkwoord hebben hoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Hij .... een appel geplukt.
heb
hebt
heeft

Slide 3 - Drag question

Het werkwoord 'zijn' vervoegen:

Ik in de tegenwoordige tijd.
A
is
B
was
C
ben
D
zijn

Slide 4 - Quiz

Is zijn een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 5 - Quiz

Is jarig een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 6 - Quiz



Kies het werkwoord of de werkwoorden.
A
kopen
B
lachen
C
onder

Slide 7 - Quiz

Stam werkwoord
De stam van een werkwoord is het hele werkwoord -en. Oftewel de ik-vorm.
Let wel op, want soms moet je de stam een beetje aanpassen om er een kloppend woord van te maken.  toe.




Werkwoord: Lezen
Stam: Lees



Slide 8 - Slide

Bijvoorbeeld:
Werkwoord: Lopen
Stam: Loop (en dus niet ‘lop’)
Je voegt hier dus een extra o
Meer voorbeelden van de stam:
Werkwoord: Fietsen
Stam: Fiets
Werkwoord: Eten
Stam:eet

Slide 9 - Slide

Vul de stam in, dat is de ik-vorm van het werkwoord 
  1. fietsen -
  2.  slikken -
3. staan -
4 weten -
5. tikken -
6. eten -
7. schatten -
8. noemen - 














Slide 10 - Slide

Vervoeg het werkwoord rekenen!
Rekenen
Reken
Rekent

Slide 11 - Drag question