Periode 4-Week 4

English
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

English

Slide 1 - Slide

To Do:

  • Planning periode 4
  • Taalblokken: Spelling & Grammatica A2: zelfstandige naamwoorden + werkwoorden

Slide 2 - Slide

Planning periode 4

Slide 3 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
Lidwoorden : a / an / the / geen lidwoord

  • zelfstandig naamwoord begint met een medeklinkerklank: a      >  a table
  • zelfstandig naamwoord begint met een klinkerklank: an   > an apple
  • bepaald lidwoord / meervoud : the  > the (only) doctor 
  • geen lidwoord: at school / in hospital  / in het algemeen


* uniform
*hour
*only child

Slide 4 - Slide

Gebruik: the / a / an /--

Slide 5 - Slide

Zelfstandige naamwoorden: meervoud
  • Bij de meeste woorden -s of -es aan het woord plakken.
one chair - two chairs                one pizza- two pizzas                one boy- two boys
one kiss -   two kisses                one box- two boxes                    one play - two plays

  • Eindigt woord op medeklinker + y => -y wordt ies
one country - two countries         one strawberry -two strawberries

  • Eindigt woord op een -o => -es toevoegen.
one tomato - two tomatoes            one potato - two potatoes



Slide 6 - Slide

Zelfstandige naamwoorden: meervoud
  • Eindigt woord op een -f of -fe => -ves toevoegen
one  shelf >two  shelves                 one knife> two knives

  • sommige woorden hebben eigen meervoud > uit je hoofd leren. 
one mouse > two mice           one (wo)man > two (wo)men  one foot >two feet

  • sommige woorden blijven hetzelfde in het meervoud.
one fish > two fish           one sheep> two sheep    one deer> two deer

Slide 7 - Slide

Maak het meervoud van:

Slide 8 - Slide

Werkwoorden: tijden
  • present simple:  hele werkwoord / SHIT-regel
  • present continuous: am/is/ are + werkwoord + ing
  • past simple: werkwoord + ed / eigen vorm
  • present perfect: have/has + werkwoord + ed  of have/has + eigen vorm
  • future: will / going to / present continuous/ present simple

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide