Hoofdstuk 36 - Hola!

Hoofdstuk 36 - Hola!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 36 - Hola!

Slide 1 - Slide

Lezen
Lees de tekst.
Ken je een woord niet? Zoek het op!
Zoek niet de hele zin op!
Probeer zelf te lezen, niet met Google Translate.
Schrijf nieuwe woorden op! 

Slide 2 - Slide

Lees de tekst
Jos appt terug: Hoi Paula, ik zie jou! Jij staat bij spoor 2a. Spoor b is aan de andere kant! 
Paula kijkt naar de andere kant. Ze kijkt en kijkt en kijkt. O, daar is Jos! 'Hola!' roept Jos. 'Hola!' roept Paula. En ze loopt snel naar Jos. 
Paula en Jos praten Spaans. 'Cómo estás?' vraagt Paula. 'Haha, het gaat heel goed!' zegt Jos. 'En met jou?'

Slide 3 - Slide

Jos ziet Paula
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Welke taal spreken Jos en Paula?
A
Nederlands
B
Spaans
C
Engels

Slide 5 - Quiz

Wie staat aan de verkeerde kant?
A
Paula staat verkeerd
B
Jos staat verkeerd
C
De trein staat verkeerd

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'Como estás'?
A
Wie ben jij?
B
Hoe heet jij?
C
Waar woon je?
D
Hoe gaat het?

Slide 7 - Quiz

Lees de tekst
'Jij bent mooi bruin,' zegt Paula. 'Bruin van de Spaanse zon!' Jos lacht. Hij zegt: 'En jij bent mooi rood!' Paula lacht ook. 'Ik ben rood van het fietsen', zegt ze. 
Jos heeft twee grote tassen. Hij vraagt: 'Nemen we de bus?' 'Nee,' zegt Paula, 'we gaan met mijn fiets. Ik fiets. En jij zit achter op de fiets.' 
'Nee,' zegt Jos, 'ik wil niet achter op de fiets.' Maar Paula luistert niet. Ze zit al op de fiets. 'Kom', zegt ze. 

Slide 8 - Slide

Paula is rood van de zon.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Waarom is Paula rood?
A
Ze voelt zich niet zo lekker
B
Ze heeft te lang in de zon gezeten
C
Ze heeft hard gefietst

Slide 10 - Quiz

Waarom wil Jos de bus nemen?
A
Hij is bang om te fietsen
B
Hij heeft twee grote tassen
C
Hij is moe

Slide 11 - Quiz

Jos gaat fietsen.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Jos en Paula nemen de bus.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz