This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
GRAMMATICA
§ 10 WS Voorzetsel
NN7 - 1havo / 1vwo
Slide 1 - Slide
Bekijk de volgende zin:
– Na de wedstrijd / schuifelden / de supporters / het stadion uit.
Slide 2 - Slide
In deze zin zijn de woorden Na en uit voorzetsels. Een voorzetsel (vz) wordt meestal vóór een woord of een groepje woorden gezet, soms erachter.
Samen vormen ze een zinsdeel dat vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeeft:
Slide 3 - Slide
plaats (waar?): achter je, bij ons thuis, op tafel, te Volendam;
tijd (wanneer?): na de lunch, tijdens de filmvoorstelling, onder de les Engels;
reden (waarom?) oorzaak (waardoor?): vanwege een ruzie, door het ongeluk.
Slide 4 - Slide
Soms vormt een voorzetsel een vaste combinatie met een werkwoord:
kijken naar, vertrouwen op, houden van.
Soms vormen voorzetsels een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord. Zo’n combinatie heet een voorzetseluitdrukking:
bij wijze van, door middel van, in overleg met.
Slide 5 - Slide
Zo herken je een voorzetsel
Voorzetsels staan meestal aan het begin van een zinsdeel:
vóór een voornaamwoord: – Ik / ga / met jou. – Max / zit / naast haar.
vóór een groepje woorden met een zelfstandig naamwoord: – De koe / loopt / in de wei (zn). Lag / het boek / tussen die kranten (zn)? Voor onze school (zn) / staat / een eik.
Slide 6 - Slide
Voorzetsels kunnen ook áchter een zelfstandig naamwoord staan, aan het eind van een zinsdeel. Dan geven ze vaak richting aan:
– Nora liep het huis in / de berg op / de klas uit.
Slide 7 - Slide
Soms staat een voorzetsel midden in een zinsdeel:
– Die zus van jou / is / aardig. – Dit bedrijf uit Kerkrade / hakt / de eik voor onze school / om.
Slide 8 - Slide
Als je twijfelt of een woord een voorzetsel is, kun je het soms herkennen door het te vervangen door een bekend voorzetsel:
– Op het terrein / loopt / gedurende de nacht / alleen een nachtwaker.
– Op het terrein / loopt / in de nacht / alleen een nachtwaker.
Slide 9 - Slide
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. De brugklassers protesteerden ........ meer toetsen.
Slide 10 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. Ze hoopten ...... steun van de 2e klassen.
Slide 11 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. Bezweek de brugklasser bijna ........ de zware last van zijn rugtas?
Slide 12 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. De mentor twijfelde niet ..... zijn klas.
Slide 13 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. Hij rekende ..... een mooi schooljaar.
Slide 14 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. Het KNMI vreesde ..... gladheid.
Slide 15 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. Het KNMI waarschuwde ook nog .... mist in Noord-Nederland.
Slide 16 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. Ik verbaas me ..... het gemak waarmee jij die opgave maakt.
Slide 17 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. De jongen wordt verdacht .... een misdrijf.
Slide 18 - Open question
Vul de juiste voorzetsels in. Ze horen bij het werkwoord dat ervoor staat. De boze boeren riepen op .... een demonstratie.
Slide 19 - Open question
Start nu de digitale software op van Nieuw Nederlands en maak de opdrachten die ik heb klaargezet in de planning.