1hv - Talent 2.3 Lezen - lesstof

1hv - Talent 2.3 Lezen
Leerdoelen - In deze paragraaf leer je:
  • wat feiten en meningen zijn;
  • feiten en meningen herkennen;
  • de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
  • tekstverbanden herkennen: opsommend, tegenstellend tekstverband en tijdsvolgorde;
  • signaalwoorden herkennen.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1hv - Talent 2.3 Lezen
Leerdoelen - In deze paragraaf leer je:
  • wat feiten en meningen zijn;
  • feiten en meningen herkennen;
  • de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
  • tekstverbanden herkennen: opsommend, tegenstellend tekstverband en tijdsvolgorde;
  • signaalwoorden herkennen.

Slide 1 - Slide

Een feit 
is iets wat werkelijk zo is of wat werkelijk is gebeurd. 

Maastoren is het hoogste Nederlandse gebouw.  
Het gebouw is op 28 mei 2010 officieel geopend.  = echt gebeurd. 

Beide feiten kun je controleren. 


Slide 2 - Slide

Hoe kun je feiten vaststellen of controleren? Noem minimaal 3 manieren!

Slide 3 - Open question

Een mening
is wat iemand ergens van vindt. 
  • Meningen verschillen vaak. 
  •  Voor een mening kun je zeggen: "Ik vind dat ..."
  • Iemand anders kan zeggen: "Dat vind jij".
  • SYNONIEMEN (andere woorden) voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting. 
  • Let op deze woorden in een tekst!

Slide 4 - Slide

Er zit zout in appeltaart.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quiz

Er zit te veel zout in kant-en-klaarmaaltijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quiz

Nederlands is een kernvak.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quiz

Mevrouw Bergman vindt Nederlands het belangrijkst.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quiz

Mevrouw Bergman heeft altijd goede voorbeelden.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quiz

Moeilijke woorden in een tekst

Slide 10 - Slide

Context: aanwijzingen in de tekst
  • een omschrijving of een definitie
  • een synoniem (een ander woord voor hetzelfde) of een antoniem (een tegengesteld woord)
  • een voorbeeld
  • een zin die je op een idee brengt - wat zou er bedoeld kunnen zijn?

Slide 11 - Slide

Tekstverbanden
  •  In een tekst staan stukjes tekst  (woorden, delen van zinnen, zinnen, alinea's) niet zomaar achter elkaar
  • Ze hebben wat met elkaar te maken = tekstverband
  • Signaalwoorden verbinden stukjes tekst en geven signaal over welk tekstverband er bestaat.
  • Goede lezers letten op tekstverbanden - signaalwoorden.

Slide 12 - Slide

Maak deze zin af:
In Nederland heerst Corona en ook....

Slide 13 - Open question

Maak deze zin af:
In Nederland heerst Corona en ook....

Slide 14 - Open question

Maak deze zin af:
In Nederland heerst Corona maar ....

Slide 15 - Open question

Maak deze zin af:
In Nederland heerst nu Corona, eerder ....

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Video

Slide 18 - Slide

Welk tekstverband vind je in een recept?
A
chronologisch (tijdsvolgorde)
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 19 - Quiz


A
chronologisch (tijdsvolgorde)
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 20 - Quiz

Danny heeft veel goede vrienden: Bert, Jarno, Mustafa en Khalid. Ook Kian en Djoeke horen tot zijn vriendengroep. Tenslotte heeft hij nog een allerbeste vriend: Jay.
A
chronologisch
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 21 - Quiz

Nadia moet nog zoveel doen. Eerst moet ze de hond uitlaten. Daarna heeft ze een enorme berg huiswerk te maken en bovendien wil haar moeder dat ze vandaag haar kamer opruimt.
A
chronologisch
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 22 - Quiz

Nadia heeft een hekel aan spruitjes, boerenkool en zuurkool, maar van tomaten, komkommer en courgette houdt ze wel.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Video

2.3 Lezen #tekst 1 blz. 82
Bekijk de tekst voordat je alles leest:
  •  onderwerp?
  • doel van de schrijver? soort tekst?
  • bron - schrijver: betrouwbaar?
Maak opdracht 4.
timer
4:00

Slide 25 - Slide

2.3 Lezen #tekst 1
Volgende les lezen we de tekst om te begrijpen en maken we opdracht 5 en 6 bij tekst 1.


    Slide 26 - Slide