AFP cardiologie leerjaar 3

AFP cardiologie leerjaar 3
1 / 24
next
Slide 1: Slide
Anatomie, fysiologie en pathologieMBOStudiejaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slide and 4 videos.

Items in this lesson

AFP cardiologie leerjaar 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

mitralisklep
tricuspidalisklep
aortaklep
Deze klep zit tussen het linkeratrium en het linkerventrikel
Deze klep zit tussen het rechteratrium en het rechterventrikel 
Deze klep zit tussen het linkerventrikel en de aorta 

Slide 3 - Drag question

Zet de prikkelgeleiding van het hart in de juiste volgorde
A
Sinusknoop-bundel van His- bundeltakken- purkinje vezels
B
Sinusknoop- AV knoop- bundel van His- bundeltakken- purkinje vezels
C
Sinusknoop-purkinje vezels- AV-knoop- bundeltakken- bundel van His

Slide 4 - Quiz

Wat is het effect van het sympathische zenuwstelsel?
A
het hart gaat langzamer kloppen en de tensie stijgt
B
het hart gaat sneller kloppen en de tensie stijgt

Slide 5 - Quiz

Een patiënt wordt met ACS klachten opgenomen op de SEH. Waar staat ACS voor?
A
acuut coronaire symptomen
B
acuut coronair syndroom
C
acuut cardiovasculair symptoom
D
ambulant coronair syndroom

Slide 6 - Quiz

ACS is dus een verzamelnaam voor drie soorten hartaandoeningen. Om welke drie hartaandoeningen gaat het?
A
STEM/NON-stemi en AP
B
AP en STEMI
C
AP, DM en HT
D
AP en NON-stemi

Slide 7 - Quiz

Wat zijn risicofactoren voor het ontstaan van hart- en vaataandoeningen? Benoem er ten minste drie

Slide 8 - Open question

Wat is het verschil tussen instabiele angina pectoris en angina pectoris?
A
bij instabiele AP verdwijnen de klachten in rust
B
bij stabiele AP verdwijnen de klachten in rust

Slide 9 - Quiz

4

Slide 10 - Video

03:19
Het hart bestaat uit drie lagen. Benoem de lagen van binnen naar buiten

Slide 11 - Open question

05:45
Welke klachten kan een patiënt uiten met met een myocardinfarct?

Slide 12 - Open question

06:30
Hoe kan de diagnose myocardinfarct worden gesteld?
A
Door een echo hart en de cardiale marker Troponine
B
Door een coronair angiografie en de cardiale marker Troponine
C
Door een elektrocardiogram en de cardiale marker Troponine

Slide 13 - Quiz

07:05
Benoem de mogelijke complicaties van een myocardinfarct

Slide 14 - Open question

Waarom worden er nitroglycerine gegeven bij een myocardinfarct?
A
Om het hart harder te laten werken en een noodsituatie te voorkomen
B
Om het hart meer te belasten
C
Om het hart minder te belasten

Slide 15 - Quiz

Waarom wil je koorts zoveel mogelijk bestrijden tijdens/na een myocardinfarct?

Slide 16 - Open question

Waarom geef je- naast verminder belasting hart- nog meer pijnstilling tijdens/na myocardinfarct?
A
hoe meer pijn, hoe harder het hart moet werken
B
hoe meer pijn, hoe moeilijker de diagnose te stellen is
C
hoe meer pijn, hoe minder O2 het hart ontvangt

Slide 17 - Quiz

Wat is de belangrijkst reden voor antistolling in de eerste maanden na een myocardinfarct?
A
voorkomen dat het hartinfarct groter wordt
B
voorkomen van een CVA door embolie vanuit het hart
C
voorkomen van een trombosebeen door een longembolie
D
verbeteren bloedstroom in de kransslagaders

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Wat is een coronairangiografie?
A
onderzoek naar hartritmestoornissen
B
onderzoek om de bloedvaten af te beelden
C
onderzoek naar de kracht van het hart

Slide 20 - Quiz

Soms is een PCI niet genoeg en volgt een CABG. Wat is een CABG?

Slide 21 - Open question

2

Slide 22 - Video

01:27
Wat is een kenmerk van de pols bij atriumfibrilleren
A
regulair en inequaal
B
irreguair en ineuqaal
C
irregulair en equaal
D
regulair en equaal

Slide 23 - Quiz

03:19
Door middel van een cardioversie
A
gaat het hart altijd terug naar sinusritme
B
probeert men het hart terug te krijgen naar sinusritme d.m.v. elektrische schok

Slide 24 - Quiz