W40. Blok 1 lezen + blok 2

Planning 
-Instructie + nakijken opdr. vorige keer. 
- Zelfstandig werken 
- Leren toets 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning 
-Instructie + nakijken opdr. vorige keer. 
- Zelfstandig werken 
- Leren toets 

Slide 1 - Slide

Wat is een tekstdoel?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen
D
combinatie van verschillende tekstdoelen

Slide 2 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 3 - Quiz

Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
instrueren
overtuigen
De schrijver wil....
Tekstdoel
je iets leren
je uitleggen hoe je iets moet doen
je overtuigen van zijn mening

Slide 4 - Drag question

Wat is geen leesmanier?
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Kritisch lezen

Slide 5 - Quiz

Nakijken opdrachten vorige keer/ afmaken opdrachten vorige keer...... 

Slide 6 - Slide

Zelfstandig werken
- Maken opdracht 1, 2, 3,  4, 5 en 7 op blz. 35 t/m 44. 
- Klaar? -> nakijken opdrachten + leren voor de toets. 
- Mentoruur: Sofie, Tsedey, Isabella, Mirthe, Lisa 

Slide 7 - Slide

Planning
- Instructie + nakijken opdrachten vorige keer. 
- Zelfstandig werken

Slide 8 - Slide

Publiek vaststellen 1
Een schrijver denkt niet alleen na over het doel van zijn tekst, maar ook over het publiek waar hij zich tot richt. 


Slide 9 - Slide

Publiek vaststellen 
Publiek verschilt in leeftijd, bijvoorbeeld kinderen, jongeren, volwassenen of ouderen. 

Publiek verschilt ook in kennis en interesses. Je kan iets aan een algemeen publiek vertellen als je ervan uitgaat dat je verhaal interessant is voor een grote groep mensen.

Slide 10 - Slide

Afbeeldingen
- Een afbeelding trekt de aandacht van de lezer.
- Een afbeelding is nodig om de tekst te begrijpen. 
- Een afbeelding maakt de tekst duidelijker. 
- Een afbeelding maakt de tekst grappig. 
- Een afbeelding geeft een bepaalde sfeer of maakt de tekst aantrekkelijk. 

Slide 11 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die kunnen terugwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zin.
Voorbeelden van verwijswoorden: hij, zij, dat, die en daar.

Slide 12 - Slide

Voorbeeld verwijswoorden
1. Joran gaat in de bus vlak achter de chauffeur zitten, zodat hij minder last heeft van wagenziekte. 
2. Gisteren liep ik in de stad langs een nieuwe kledingwinkel. Daar zag ik een gave jas in de etalage. 
3. Esther houdt een blog bij over gezond eten. Dat levert haar veel leuke reacties op. 

Slide 13 - Slide

Zelfstandig werken
- Opdracht 1, 2, 3 en 4 op blz. 97 t/m  100

Slide 14 - Slide