What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatica woordsoorten
Wat leren we vandaag?
Wat weten we nog?
Waarom woordsoorten?
Zelfstandig naamwoord(zn)
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
lidwoord(lw)
werkwoord(ww): zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
Deze woordsoorten te vinden in een zin.
1 / 21
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
21 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat leren we vandaag?
Wat weten we nog?
Waarom woordsoorten?
Zelfstandig naamwoord(zn)
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
lidwoord(lw)
werkwoord(ww): zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
Deze woordsoorten te vinden in een zin.
Slide 1 - Slide
Welke grammatica
woordsoorten ken je?
Slide 2 - Mind map
Benoem de woordsoorten in onderstaande zin:
'In Alkmaar kregen de voetballers ruzie met hun jaloerse tegenstanders.
Slide 3 - Open question
Antwoord
In- voorzetsel
Alkmaar – zelfstandig naamwoord
kregen – werkwoord
de – (bepaald) lidwoord
voetballers – zelfstandig naamwoord
ruzie – zelfstandig naamwoord
met – voorzetsel
jaloerse – bijvoeglijk naamwoord
tegenstanders – zelfstandig naamwoord
Slide 4 - Slide
Waarom woordsoorten?
Belang voor andere talen
Hoe weet je anders wat in Duits een znw is?
Slide 5 - Slide
Zelfstandig naamwoord(znw)
Zelfstandig naamwoord(znw): is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel--> dochter, bloem
Eigennaam = zelfstandig naamwoord -->Pieter, Purmerend
Concreet zelfstandig naamwoord: iets tastbaar/ iets wat je kan aanraken--> koelkast, mobiel
Abstact zelfstandig naamwoord: kan je niet aanraken-->verliefdheid, maand
Slide 6 - Slide
Zelfstandig naamwoord vinden?!
Heeft meestal een enkelvoud(ev) en een meervoud(mv) (vriend-vrienden)
Je kan er een verkleinwoord van maken (vriend-vriendje)
je kan er de, het, of een voor zetten( de vriend, het paard, een bos)
Slide 7 - Slide
Welk woord of woorden zijn een zelfstandige naamwoord?
'Laila heeft het boek meegenomen!'
A
Laila, heeft
B
Laila, boek
C
Laila
D
boek
Slide 8 - Quiz
Lidwoord(LW)
3 lidwoorden
Bepaald lidwoord(BLW) --> de, het
Onbepaald lidwoord(OLW) -->een
Het sprookje gaat over de dochter van de koning.
Slide 9 - Slide
LET OP!
Soms spreek je 'een' uit als 1. --> Dan geen lidwoord
Laatst kwam ik een van de spelers tegen.
Soms hoort 'het' niet bij een znw. --> Dan geen lidwoord.
Volgens de weerman gaat het binnenkort vriezen.
Slide 10 - Slide
Lidwoord vinden?!
hoort altijd bij een znw
een boek
soms staan tussen het lidwoord en het znw woord nog andere woorden
een bijzonder spannend boek
Slide 11 - Slide
Wijs de lidwoord(en) aan
'Volgens de leraar is het binnenkort vakantie.'
A
leraar
B
het
C
de, het
D
de
Slide 12 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Slide
Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Deze woordsoort heeft een korte en een lange vorm.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.
Slide 14 - Drag question
Zelfstandig naamwoord (ZN)
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Het heeft vaak een vorm voor enkelvoud en meervoud.
Een eigennaam is ook een ZN.
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Zegt iets over het ZN.
Kan voor of achter het ZN staan.
Het BN heeft vaak een korte en een lange vorm (met -e).
Een BN kent meestal de trappen van vergelijking.
Een stoffelijk BN zegt van welk materiaal iets gemaakt is.
Slide 15 - Slide
Werkwoord(WW)
Zegt wat iets of iemand doet(lachen, huilen) of overkomt(vallen)
Zijn ook werkwoorden met een vagere betekenis: kunnen, woorden, zijn.
Slide 16 - Slide
werkwoordsvormen
infinitief(inf): hele werkwoord: lachen
persoonsvorm tegenwoordige tijd(pvtt): lach, lacht
persoonsvorm verleden tijd(pvvt): lachte, lachten.
voltooid deelwoord(vd): gelachen.
onvoltooid deelwoord(od): lachend.
Slide 17 - Slide
Werkwoord vinden?!
kan je vervoegen!
Dan geef je verschillende werkwoordsvormen: vallen, valt, vielen.
Slide 18 - Slide
Wat zijn de werkwoorden?
Op vakantie heb ik veel gelopen!
A
heb gelopen
B
heb
C
gelopen
D
heb veel gelopen
Slide 19 - Quiz
Zelfstandig werkwoord (ZWW)
Heeft een duidelijke betekenis.
In elke zin zit
altijd
één
ZWW.
Bij meerdere werkwoorden in een zin, staat het ZWW meestal achteraan.
Hulpwerkwoord (HWW)
Heeft een minder duidelijke betekenis.
Niet elke zin bevat een HWW.
Er kunnen meer HWW's in
een zin voorkomen.
Bij de bakker
koop
ik gebak.
Ik
heb
gebak
gekocht
bij de bakker.
Ik
zou
ook brood
hebben kunnen
kopen
bij de bakker.
Slide 20 - Slide
Hij heeft die opdracht moeten maken.
heeft
moeten
maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
Slide 21 - Drag question
More lessons like this
2aha Brug grammatica Woordsoorten
March 2022
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhaling gram.woordsoorten lj1
January 2022
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhaling gram.woordsoorten lj1
January 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
1 Woordsoorten klas 1
January 2023
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
KL1P1 gram znw bnw lw
September 2024
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
HV2: HH lw/zn/bn/ww
October 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
1.1 Woordsoorten
October 2021
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Woordsoorten-oefenen toets
April 2022
- Lesson with
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1