5.5 Woorden (les 1 di)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (log in bij LessonUp).
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (log in bij LessonUp).

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

Iemand aan de tand voelen betekent 'iemand ondervragen, proberen iemand informatie te ontfutselen'.

Deze uitdrukking komt uit de paardenhandel. Wie een paard wilde kopen, bevoelde de tanden van het paard. Aan de wrijfvlakken van de kiezen kun je namelijk voelen hoe oud hij is: hoe ouder een paard, hoe meer de holte in de kroon van de kiezen vervlakt is
Planning
  • Vandaag en donderdag 5.5 woorden
  • Korte uitleg over spreekwoorden/uitdrukkingen
  • Werkmoment: maak je keuze
  • Afsluiting van de les

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke spreekwoorden of uitdrukking ken je met het woord HAND/HANDEN?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Vele handen maken lichtwerk.

Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht.

Een gat in de hand hebben

Als men hem een vinger geeft, grijpt hij de hele hand.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Spreekwoord of uitdrukking
Een spreekwoord is een vaste zin(nen) met een wijsheid of waarheid.
Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Je kunt de zinnen niet veranderen.

Een uitdrukking (gezegde) is een vaste combinatie van woorden. 
Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 
Uitdrukkingen pas je aan aan de zin.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

letterlijk of figuurlijk
*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
Mijn ouders zijn twee handen op één buik.
Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Spreekwoord of uitdrukking

Deze zijn altijd figuurlijk.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Toen ik thuiskwam, lag de hond in de mand
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De boze leerling moet een appeltje schillen met zijn docent.
A
De student schilt een appel voor zijn docent
B
De student moet een probleem met de docent oplossen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
A
Als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen
B
Als je onhandig bent, wordt dan geen brandweerman.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoelen deze paragraaf
  • Je kent de betekenis van de woorden op p. 107 en kunt er zinnen mee maken.
  • Je weet het verschil en de overeenkomst tussen spreekwoorden en uitdrukkingen.
  • Je weet hoe je de betekenis van spreekwoorden en uitdrukkingen kunt vinden en kunt ze gebruiken.
  • Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Werkmoment keuze
Hoe ga je de leerdoelen behalen?

A. Je maakt opdrachten: 2, 3, 6, 10, 14, 15 en 16.
B. Je verzint zelf een manier om de leerdoelen te behalen en hoe je kunt laten zien dat je de leerdoelen beheerst.

Tijd tot en met donderdag eerste les.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
  • Donderdag eerste les: afronden 5.5 woorden.
  • Tweede les uitleg bwb uit 5.7 grammatica zinsdelen. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions