T3 BS3 en Bs4
1 / 42
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
A
A
a
a
AA
Aa
aa
Aa
Slide 10 - Drag question
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
3.5 Stambomen
Welke is dominant?
A
De ziekte is dominant
B
De ziekte is recessief
Slide 18 - Quiz
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 19 - Quiz
Combineer het juiste genotype met de juiste omschrijving
Homozygoot dominant
Intermediair fenotype
Homozygoot recessief
Heterozygoot
Aa
aa
AA
ArAw
Slide 20 - Drag question
Hiernaast zie je een voorbeeld van een intermediaire kruising.
A
juist
B
onjuist
C
niet te zeggen
Slide 21 - Quiz
Wat is de kruising tussen Monique en Kees?
A
AA x Aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
Slide 22 - Quiz
Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
want die komt het vaakst voor.
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden
D
Ja, want 3 heeft een ander fenotype
Slide 23 - Quiz
In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 24 - Quiz
3.5 Stambomen
Welk kind is afwijkend?
A
Kind 11
B
Kind 6
C
Kind 17
D
Kind 19
Slide 25 - Quiz
Twee witte Leghorns worden met elkaar gekruist.
De stamboom geeft de resultaten van deze kruising weer.
Wat is het genotype van de ouders?
A
Beide hebben genotype AA
B
Beide hebben genotype aa
C
Beide hebben genotype Aa
D
Eén van beide heeft genotype AA, de ander Aa.
Slide 26 - Quiz
Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?
A
1
B
3
C
2
D
4
Slide 27 - Quiz
aa
aa
Aa
Aa
aa
aa
Aa
Aa
Aa
AA
AA
A?
A?
Slide 28 - Drag question
A = rood
a = blauw
a = blauw
aa
Aa
Aa
A ?
A ?
aa
aa
Aa
Slide 29 - Drag question
Een man is heterozygoot en heeft een lange neus. Een vrouw een korte neus. Vul de P in.
BB
Bb
bb
Slide 30 - Drag question
Een man is heterozygoot en heeft een lange neus. Een vrouw een korte neus. Hoeveel procent van de nakomelingen heeft een lange neus?
50% Bb
50% bb
Slide 31 - Drag question
Een man is heterozygoot en heeft een lange neus. Een vrouw een korte neus. Hoeveel procent van de nakomelingen heeft een lange neus?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%
Slide 32 - Quiz
Een homozygote paarse krokodil Krokky paart met een groene krokodil Bertha. Paars is dominant. Welke kruising klopt voor Krokky x Bertha?
A
bb x BB
B
BB x bb
C
Bb x bb
D
BB x Bb
Slide 33 - Quiz
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
dominant allel
homozygoot recessief
ouders
kinderen
intermediair
'kleinkinderen'
recessief allel
heterozygoot
homozygoot dominant
AwAr
P
Aa
aa
F1
A
F2
AA
a
Slide 34 - Drag question
A
a
A
a
AA
Aa
AA
Aa
aa
aa
Slide 35 - Drag question
F1
X
A
A
a
a
AA
Aa
Aa
aa
Slide 36 - Drag question
Vul het schema verder in, kies de woorden uit het blok hiernaast.
Er blijven woorden over
De bruine cavia is heterozygoot!
bruin
wit
Aa (50%), aa (50%)
100% bruin
Aa
AA
AA, Aa, aa
aa
50% bruin
Aa (100%)
Slide 37 - Drag question
Een rode bloem ArAr kruist met een witte bloem AwAw. Wat is de kans op roze nakomelingen?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 38 - Quiz
P: Bb x Bb
hoe groot is de kans
dat een kind een bb heeft?
hoe groot is de kans
dat een kind een bb heeft?
A
25 %
B
75%
C
0%
D
50%
Slide 39 - Quiz
Susan (Ff) en Maikel (Ff) krijgen
een kind. Wat is de kans dat hun
kind genotype Ff heeft?
een kind. Wat is de kans dat hun
kind genotype Ff heeft?
A
100%
B
50%
C
25%
D
0%
Slide 40 - Quiz
Als P: Aa x aa, wat zijn de verhoudingen van de fenotypen?
A
1:2:1
B
1:2
C
3:1
D
2:2 --> 1:1
