Uitleg week 44 les 2 - Uitleg pers. bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg persoonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord

  • Zelf aan de slag
  • Voor de volgende les
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg persoonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord

  • Zelf aan de slag
  • Voor de volgende les

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les ken je de begrippen persoonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord en kan je deze voornaamwoorden uit een zin halen.

Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord




Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen zonder ze bij naam te noemen.

Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Zij heeft het nog niet gelezen.
Hij heeft dit boek gekregen. 


Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
De naam zegt het al: een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan.
Met een bezittelijk voornaamwoord kan je aangeven of iets van jou is of van iemand anders.

Kan ik jouw pen lenen.
Mijn hond speelt graag met jullie hond.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
Zij
geeft
de
kaarten
aan
ons.
Hebt
u
ons
gezien
tijdens
dat
feestje
van
hem.

Slide 7 - Drag question

bezittelijk voornaamwoord
Doet
jullie
computer
ook
zo
raar.
Hun
auto
is
duurder
dan
de
onze.

Slide 8 - Drag question


Mijn neef heeft thuis een slang.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz


Zijn dat jouw buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz


Zij graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz


Hun tuin is daar groot genoeg voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Verwijst naar een woord (of woorden) dat eerder genoemd is in de zin.
  • Dat noem je het antecedent.
  • Het antecedent staat meestal vlak voor het betr. vnw.

Slide 13 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
De fiets die ik heb gekocht fietst heerlijk!

Die - heeft betrekking op 'de fiets'

De fiets is het antecedent.

Slide 14 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het kind dat bij de tandarts was, was blij.

Dat - heeft betrekking op het kind.

Het kind is het antecedent.



Slide 15 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
De jongen van wie zijn laptop is gevallen, is erg geschrokken.

Wie - heeft betrekking op de jongen

De jongen is antecedent

Slide 16 - Slide

Zelf aan de slag
H6 betrekkelijk voornaamwoord maak alle opdrachten via de online methode of maak opdr. 1 t/m 4 in je boek.

Slide 17 - Slide

In hoeverre heb jij het leerdoel van vandaag gehaald?
0100

Slide 18 - Poll

Voor de volgende les
2H opdrachten H1 grammatica woordsoorten af.

2A opdrachten H6 grammatica woordsoorten af.

Slide 19 - Slide