Oefentoets-Paso Adelante 3, Capítulo 4: Sano como una manzana

¡Bienvenidos a la clase de Español!
     Capítulo 4: Sano como una manzana
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare school

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de Español!
     Capítulo 4: Sano como una manzana

Slide 1 - Slide

La clase de hoy: 

La meta de la clase: het doel van les 
De grammatica en de woordenschat opfrissen en die kunnen toepassen in de opdrachten.
Actividades: Grammaticale regels!!
- Woordenschat hoofdstuk 4 ".
- Jullie oefenen met de "Pretérito indefinido".
- Jullie oefenen met de tijdsaanduidingen : pretérito indefinido 
- Jullie oefenen met het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp.
                              Voorbereiden op de toets 
                                                                    
                                                                    

Slide 2 - Slide

Vocabulario 4.1 t/m 4.4

Slide 3 - Slide

Vertaal naar Spaans:
1. zich voelen : 5: het lichaam:
2. de pijnel : 6. het been:
3. de koorts: 7. de arts, de dokter:
4. beterschap: 8. ontbreken, missen:

Slide 4 - Open question

sentirse
el dolor
la fiebre
¡que te mejores!
el cuerpo
la pierna
el médico
faltar
zich voelen
de pijn
de koorts
beterschap
het lichaam
het been
de arts
missen/ontbreken

Slide 5 - Drag question

FRASES CLAVES BRON J
¿Qué pasó?
¿Por qué fuiste al hospital?
¿Cuántos días tienes que quedarte?
¿Qué hiciste después?
Hoeveel dagen moet je blijven?
Waarom ging je naar het ziekenhuis?
Wat deed jij daarna?
Wat is er gebeurd?

Slide 6 - Drag question

Welke klachten horen bij welke diagnose?
Tiene la gripe
Tiene fiebre
Está mareado
Está cansado
Tiene tos
Le duele la cabeza y tiene 39C
Le duele la garganta
Tiene dolor de cabeza y todo gira
Le duelen las piernas y no puede más
Le duele todo el cuerpo y toma una aspirina

Slide 7 - Drag question

El médico
el dolor
sano
¡Qué te mejores!
El cuerpo
La fiebre
Me duele(n)...
La cabeza
¿Qué te pasa?
Me siento...
Te sientes
de dokter
het lichaam
Jij voelt je
ik voel me
de pijn
Wat is er aan de hand?
de koorts
het hoofd
beterschap
gezond
Mij doet / doen pijn....

Slide 8 - Drag question

el hospital
estornudar
la fiebre
la farmacia
Una tienda en que puedes comprar medicinas
Hay que hacerlo en el codo por el virus Corona
Cuando tu temperatura es más alto que treinta y siete grados
El lugar a donde vas cuando estás enfermo.

Slide 9 - Drag question

¿Qué le duele?

A
Le duele la cabeza
B
Le duele la espalda
C
Le duele la rodilla
D
Le duele la garganta

Slide 10 - Quiz

¿Qué le duele?
A
Le duele la boca
B
Le duele la garganta
C
Le duele la cabeza
D
Le duelen la garganta

Slide 11 - Quiz

1.Gramática
Pretérito indefinido

Slide 12 - Slide

¿Qué es el Pretérito Indefinido?
A
o.v.t. (ik sprak)
B
v.t.t. (ik heb gesproken)
C
v.v.t. (ik had gesproken)
D
t.t. (ik zal spreken)

Slide 13 - Quiz

Pon en Indefinido:
1. hablar - (nosotros) 5. mandar - (yo)
2. sufrir - (usted) 6. estudiar - (tú)
3. comer - (vosotros)
4. deber - (ellos)

Slide 14 - Open question

2. Yo el verano pasado _____ (estar) de vacaciones en una isla.

Slide 15 - Open question

3. En 2002 ____ (yo, ir) a España.

Slide 16 - Open question

7. Él no (hacer) ____ el trabajo.

Slide 17 - Open question

2. Gramática (fuente D)
het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp

Slide 18 - Slide

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp?

Slide 19 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta

Slide 20 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
El profesor nos explica la gramática.

Slide 21 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Escribo una carta a mi madre.

Slide 22 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Escribo una carta a mi madre.

Slide 23 - Open question

In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op:
1. (a mí) Pedro manda un email.
2. (a nosotros) El profesor entrega los nuevos libros.
3. (a ellos) ¿Puedo comprar una entrada para el cine?
4. El médico da una pastilla a Mette y ami.

Slide 24 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta

Slide 25 - Quiz

Vul aan met een meewerkend voorwerp.

A mi hermana ... van a comprar una bicicleta.
A
me
B
te
C
les
D
le

Slide 26 - Quiz

Vul aan met een meewerkend voorwerp.
¿.... ha dado las notas a tí y a Ezra?
A
nos
B
les
C
os
D
te

Slide 27 - Quiz

Ik kan het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Wat is je gevoel over de gemaakte oefentoets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

A estudiar







- Ik als jullie alles af hebben

Slide 30 - Slide