De schrijver gebruikt een alwetende verteller. De persoon die het verhaal vertelt, weet alles van iedereen. Je leest wat Paul denkt: ‘… flitste door Paul heen.’ ‘… omdat hij niet zo snel op een woord kon komen.’ Later lees je ook wat inspecteur Boltrie denkt: ‘Boltrie merkte dat Paul geëmotioneerd raakte.’ ‘Uit ervaring wist hij dat hij nooit te snel een oordeel moest vormen, je kon niet voorzichtig genoeg zijn.’