Periode 1- les 3B- werkwoordspelling gecombineerd

Periode 1- les 3B- werkwoordspelling gecombineerd
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Periode 1- les 3B- werkwoordspelling gecombineerd

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Aan het eind van deze les heb je geoefend met verschillende vormen en tijden van werkwoordspelling
- Aan het einde van deze les kun je een werkwoord op verschillende manieren vervoegen

Slide 2 - Slide

Zoek de fout

Slide 3 - Slide

Het reddingsteam stapte in de rubberboot en..... het booreiland.
A
bevorade
B
bevoorraadde
C
bevoorraaden
D
bevoorradden

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Waarom (gebeuren) ............. mij dat nou altijd?
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd

Slide 5 - Quiz

Waar is dat ongeluk gister (gebeuren)?
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 6 - Quiz

De president (verwoorden).............. uitstekend wat er onder zijn volk leeft.
A
verwoort
B
verwoord
C
verwoordt

Slide 7 - Quiz

de verleden tijd van update
De computer (updaten) dat programma gister
A
updatetet
B
updatte
C
updated
D
updatete

Slide 8 - Quiz

Aan het werk in groepen met 't Sexy fokschaap-bordspel
Wie is er als eerste bij de finish??

1. Iedereen krijgt een eigen pionnetje. Zet alle pionnetjes op de roze pijl. Gooi om beurten met de dobbelsteen en zet je pion het aantal stappen van de dobbelsteen verder over het speelbord.

2. Gooi opnieuw met de dobbelsteen. Op je spel zie je wat je moet doen als je een 1, 2, 3, 4, 5 of 6 gooit. Schrijf het vervoegde werkwoord op. Leg uit waarom je het werkwoord zo moet spellen.


De groep checkt of het klopt, bij twijfel, vraag de docent! Is het goed? 1 punt verdiend en je mag blijven staan, is het fout, terug naar de plek waar je hiervoor stond!

3. Daarna is een volgende speler aan de beurt.

Slide 9 - Slide

Regels
 Luister naar elkaars antwoorden. Niet eens met een antwoord? Bespreek samen wat het goede antwoord moet zijn. Leg aan elkaar uit hoe het zit. Noem daarbij de kenmerken van de werkwoordsvorm.

 Een goed antwoord levert 1 punt op. Probeer zo snel mogelijk met zoveel mogelijk punten over de finish te komen.

Slide 10 - Slide

Wat moet tot en met lesweek drie (vandaag) af zijn qua opdrachten?
Lesweek 1
  Taalverzorging | Instaptoets 2F --> opdracht 1, 2
 Taalverzorging | Spelling | Meervoudsvormen 2F--> opdracht 1, 2
 Taalverzorging | Spelling | Aaneenschrijven 2F 2F--> opdracht 1, 2
Lesweek 2
 Taalverzorging | Werkwoordspelling | Tegenwoordige tijd 2F--> opdracht 1, 2
 Taalverzorging | Werkwoordspelling | Verleden tijd 2F--> opdracht 1, 2
 Taalverzorging | Werkwoordspelling | Voltooide tijd 2F--> opdracht 1, 2
Lesweek 3 
 Taalverzorging | Werkwoordspelling | Werkwoordspelling gecombineerd 2F--> opdracht 1, 2

Slide 11 - Slide