Zinsdelen klas 1 les 3

j.j.wintermans@tilburguniversity.edu
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

j.j.wintermans@tilburguniversity.edu

Slide 1 - Slide

Geen leesboek?

Lezen kort verhaal op p. 159-161




timer
10:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Vragen over opdr. 6-8?

Slide 4 - Slide

Grammatica: zinsdelen

Slide 5 - Slide

Wat is een zinsdeel?

Slide 6 - Open question

Leerdoelen
Je kan de zin in zinsdelen verdelen.

Slide 7 - Slide

Deze les
Uitleg met quizvragen
Zelf werken 
Afsluiting

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm
Vandaag gaan mijn vrienden en ik gezellig naar de bioscoop.

Verander de zin van tijd. = tijdsproef
Vandaag gingen mijn vrienden en ik gezellig naar de bioscoop.

Verander het onderwerp van de zin van getal. =getalproef
Vandaag ga ik gezellig naar de bioscoop.

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
= alle werkwoorden in een zin

Wij zouden het antwoord op die vraag willen weten.
pv = zouden
zouden willen weten = wwg

Slide 10 - Slide

"Op een dag stond Maria op."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 11 - Open question

"Op een dag stond Maria op een brug."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 12 - Open question

Onderwerp
Wie/wat + wwg?

De boontjes worden gedopt door de jongen.
Wie/wat worden gedopt? De boontjes
De jongen dopt de boontjes.
Wie/wat dopt? De jongen

Slide 13 - Slide

Slide 15 - Slide

Zinsdeel
geen zinsdeel
lieve
mijn
ik
mijn moeder
pakt
de grote bal
rode

Slide 16 - Drag question

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Wat is de persoonsvorm?
A
Drie kinderen
B
Wilma
C
voedde
D
voedde op

Slide 17 - Quiz

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Drie kinderen
B
Wilma
C
voedde
D
voedde op

Slide 18 - Quiz

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Wat is het onderwerp?
A
Drie kinderen
B
Wilma
C
tijdens haar leven
D
voedde op

Slide 19 - Quiz

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 20 - Quiz

"Pieter vist de bal uit de sloot."
Verander de volgorde van de zinsdelen om zoveel mogelijk goede zinnen te maken. Zet groepjes woorden voor de persoonsvorm.

Slide 21 - Open question

"Pieter vist de bal uit de sloot."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

"De bal ligt op de grond."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quiz

"Ik zie mijn moeder niet vaak."
Waar of niet waar:
"mijn" is een zinsdeel.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Een groepje woorden dat je voor de persoonsvorm kan plaatsen heet een woordsoort.
Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

"Jan werkt vrijdags in het bos."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quiz

"De jongen pakt..."
Deze zin is incompleet. Voeg een zinsdeel toe.

Slide 27 - Open question

"De jongen pakt de bal"
Deze zin is compleet. Voeg een extra zinsdeel toe.

Slide 28 - Open question

Maken (huiswerk)
 opdr. 10 (p. 93) en 
nakijken met andere kleur.

Klaar?: Klik op de volgende links en maak de les.

nakijkboekje (KLIK HIEROP)

timer
10:00
Extra hulp nodig?
Kom voorin de klas zitten!

Slide 29 - Slide

Hoe weet je of iets een zinsdeel is? Je kan het dan in zijn geheel voor de ..... plaatsen. Wat moet er op de puntjes?

Slide 30 - Open question