voornaamwoorden 3 psv/bzv/aw/vragend

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Je leert/herhaalt:

1. Voornaamwoorden psv, bzv, awv en vragend.

2. Herhaling via vragen

3. Korte uitleg en zelf verder bestuderen via Classroom.

Tijden van het werkwoord - Herhaling

Enkele leerlingen krijgen een papiertje met een zin of met de afkorting van een tijd.

Ik wijs een aantal leerlingen om de beurt aan. Lees de zin en geef de tijd van het werkwoord.

De overige leerlingen geven aan of het antwoord klopt.

Tijden van het werkwoord - Herhaling

De twee leerlingen haalden een boek in de mediatheek.=o.v.t.

Ik ga naar huis.=o.t.t.

Zien in o.t.t.=ik zie

De leerlingen zouden naar huis gaan fietsen.=o.v.t.t.

De leerlingen uit de brugklas hebben net huiswerk opgekregen.=v.t.t.

Wij zullen naar de bioscoop gaan.=o.t.t.t

Gebruiken in o.v.t=ik gebruikte

Zijn in v.t.t.=Hij is geweest

Hebben in o.t.t.t.=ik zal naar het sportveld lopen.

quiz.ntr.nl

In welke tijd staat de volgend zin?

Ik zou op vakantie zijn gegaan.

1. voltooid tegenw. toekomende tijd
2. onvoltooid verleden tijd
3. voltooid verleden toekomende tijd.
4. voltooid verleden tijd

Zet het werkwoord in de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.): Ik (rennen)

1. Ik had gerend
2. Ik rende
3. Ik ren
4. Ik heb gerend

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden?: De kinderen willen jou hun cadeautje geven.

1. 1
2. 2
3. 3
4. geen

Hoeveel bezittelijke vnw? Haar jas hangt nog steeds aan die kapstok van jullie.

1. 1
2. 2
3. 3
4. geen

Zoek op: Wat zijn voornaamwoorden?

• Waarvoor gebruik je ze?
• Hoeveel zijn er?
• Hoe gebruik je ze in de zin?
• Na 4 minuten met elkaar uitwisselen.

ZOEK

OP

Acht

Voornaamwoorden komen in plaats van zelfst.nw. of verwijzen ernaar.

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

• Personen/dingen
• Twee rijtjes:
•   als onderwerp (ik, jij etc.)
•   als lijd.vw./meew. vw. (mij,         jou, hem etc.)
• Staat zelfstandig in de zin
• Vervang door eigen naam.

• Van wie is iets.
• Staat meteen voor zelfst. nw.
• Kan zelfstandig voorkomen. Bijv.:de MIJNE.
• Vervang door MIJN
• 
  

Vragend voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord

• Personen/dingen
• Wie/wat/welk/wat voor
• Begin van een zin
• Middenin een zin
• Waarom/wanneer etc.=bijwoorden

• Wijst direct naar persoon/ding
• Die/dit/dat/deze (zulke)
• Staat voor zelfst.nw.
• Kan zelfstandig voorkomen

Wederkerend voornaamwoord

Wederkerig voornaamwoord

Wederkerende werkwoorden bestaan uit het werkwoord met ZICH.

Vervoeg je dat werkwoord dat past het ZICH zich aan aan het onderwerp.

Zich wassen=wederkerend ww.

Ik was ME=wederkerend vnw.

Jij wast JE= wederkerend vnw. 

Er is maar 1 wederkerig vnw.:

ELKAAR

Zij zien ELKAAR elke dag.

Onbepaald voornaamwoord

Een onbepaald voornaamwoord geeft iets vaags of onduidelijks aan. 

Bijvoorbeeld: Niemand, iets, het.

Je weet niet precies waar het om gaat. 

De hoeveelheid is onduidelijk. 

Ga naar Google Classroom van vandaag en oefen!

Ga naar Google Classroom.

Bestudeer via de eerste link de voornaamwoorden

Bekijk de filmpjes en maak oefeningen.

SO taalkundig 16 februari 3e uur. Zet in Plenda!!