Formuleren H4 en H6: Verwijswoorden

Welkom klas 1H
Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je schrift, chromebook en boek voor je.
Stap 3: Log in in de Lessonup met je eigen naam
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom klas 1H
Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je schrift, chromebook en boek voor je.
Stap 3: Log in in de Lessonup met je eigen naam

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Leerdoelen: Ik kan verwijswoorden correct gebruiken en ik kan de regels voor het gebruik van hun/hen, dat/wat en waarmee/met wie uitleggen.
Hoe bereiken we dit doel?
1. Nakijken huiswerk: zelfstandig
2. Oefenen meervoudsvormen op -s.
3. Uitleg verwijswoorden 
4. Oefenen
5. Huiswerk ---> Let op: Wel huiswerk maken voor dinsdag + boektoets. Je werkt gewoon door. Boektoets is digitaal dus CHROMEBOOK = OPGELADEN!

Slide 2 - Slide

Nakijken
Wat ga je doen? Je gaat het huiswerk nakijken. De antwoorden staan in Google Classroom (classroom.google.com).
Tijd: Je krijgt 7 minuten om hiermee aan de slag te gaan.
Klaar? Er staat een schema met mannelijke en vrouwelijke woorden/uitgangen. Neem deze over in je schrift.
Daarna naar blz.123 en blz 182: opdr 1, 2 en 4
timer
7:00

Slide 3 - Slide

Noteer het meervoud van het woord: menu

Slide 4 - Open question

Noteer het meervoud van het woord: plateau

Slide 5 - Open question

Verwijswoorden
Verwijswoord: Wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is.
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig)
Op het bord staat een schema met mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.

Hoe moet je verwijzen:
Mannelijke woorden enkelvoud: hij, hem, zijn, deze (dicht bij), die (ver weg)
Vrouwelijke woorden enkelvoud: zij, ze, haar, deze (dicht bij), die (ver weg)
Onzijdige woorden enkelvoud: het, zijn, dit(dicht bij) , dat (ver weg)
Meervoud: zij, ze, hen, hun, deze(dicht bij), die ( ver weg)


Slide 6 - Slide

Vul het juiste verwijswoord in op de puntjes: Dit tijdschrift is opgeheven omdat .... veel abonnees heeft verloren

Slide 7 - Open question

Vul het juiste verwijswoord in op de puntjes: De leerlingenraad heeft ..... leden bijeen geroepen

Slide 8 - Open question

Vul het juiste verwijswoord in op de puntjes: Elke vrijdag en zaterdag opent deze discotheek ........ deuren om 23.00 uur.

Slide 9 - Open question

Lastige verwijswoorden
Hun: Gebruik als bezittelijk voornaamwoord en als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Hen: Als lijdend voorwerp en als meewerkend voorzetsel met voorzetsel.
Let op: Hun hebben/ Hun zijn/ Hun doen KAN ECHT NIET!
Je gebruikt wat als verwijswoord: 
- dat, datgene: Dat wat je nu eet is ongezond.
- alles, iets, niets, het enige: Het enige wat je kunt doen is stil zijn.
- Een overtreffende trap: Het lekkerste wat ik ook gegeten heb.
- Een hele zin: Jari sport nooit, wat ik eigenlijk niet vind kunnen.
Waar + voorzetsel (waarmee, waarvan): Gebruik je bij dieren en dingen
Voorzetsel + wie (met wie, van wie): gebruik je bij mensen: Anouk is het meisje van wie ik dit heb.

Slide 10 - Slide

Vul het juiste verwijswoord in: De geslaagden krijgen bloemen en de directeur zal ...... die overhandigen.
A
hun
B
hen

Slide 11 - Quiz

Is het verwijswoord in de zin goed of fout: Dit kwam aan het licht toen het die, wat blijkbaar honger had, de jongen in zijn bil beet.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Verbeter de fout: Dit kwam aan het licht toen het die, wat blijkbaar honger had, de jongen in zijn bil beet.

Slide 13 - Open question

Aan de slag
Maken: blz 122+182 opdr 1, 2, en 4
Klaar: Maak op blz. 283 opdracht 5
Je kunt hier tot het einde van de les mee aan de slag.

Volgende les:
- Boektoets What the H@ck?!
- Uitleg stellende trap, vergrotende trap, overtreffende trap

Slide 14 - Slide


A

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Mind map


Slide 17 - Open question


Slide 18 - Open question