Werkwoorden

Werkwoorden
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
hulpwerkwoord
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoorden
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
hulpwerkwoord

Slide 1 - Slide

Wat is een werkwoord (ww)?
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd. Het zijn de enige woorden die mee veranderen bij aanpassing in tijd of van enkelvoud naar meervoud. Je vervoegt ze dan. 
Ze zijn dus letterlijk aan het 'werk' voor je. 



Slide 2 - Slide

Soorten werkwoorden 
  • zelfstandige werkwoorden (zww)
  • koppelwerkwoorden (kww)
  • hulpwerkwoorden (hww)

Zww en  kww zijn de belangrijkste werkwoorden in een zin. Hulpwerkwoorden geven betekenis aan het zww of kww.

Slide 3 - Slide

De belangrijkste werkwoorden 
zelfstandige werkwoorden (zww)
  • geven een handeling aan, bijvoorbeeld: zitten, slapen, lezen, voetballen, luisteren;
  •  is altijd onderdeel van het werkwoordelijk gezegde (wwg)
koppelwerkwoorden (kww): 
  • ‘koppelen’ het onderwerp aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Het onderwerp ís iets. 
  • is altijd onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (nwg)

Slide 4 - Slide

Koppelwerkwoorden 
De koppelwerkwoorden:
  • zijn, worden, 
  • blijven, blijken, lijken, schijnen, 
  • heten, dunken en voorkomen

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord is een onderdeel van het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. 
  • Een hulpwerkwoord kan nooit zelfstandig voorkomen in een zin, maar komt altijd voor in combinatie met een zww of kww. 
  • Een hulpwerkwoord helpt de zin vormen, geeft betekenis. 
  • Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan, altijd naast een zww of kww. 

Slide 6 - Slide

Hulpwerkwoord
Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm ALTIJD een hulpwerkwoord.
Voorbeeld:
1.  Ik heb mijn verjaardag gevierd.   (wwg = heb gevierd)
2. De buurvrouw is oma geworden. (nwg = is oma geworden)

Slide 7 - Slide

Verschillende soorten hww
  • Van tijd: hebben, zijn, zullen
  • Van modaliteit (de houding tot de werkelijkheid): moeten, mogen, kunnen, willen.
  • Van aspect (drukken o.a begin, voortgang, voltooiing of  resultaat uit van de handeling): beginnen, gaan, (aan het + infinitief) zijn, blijven.
  • Van passief:  worden en zijn.
  • Van causaliteit: doen en laten. Ze hebben de betekenis ‘veroorzaken, maken dat, brengen tot'.

Slide 8 - Slide

Hulpwerkwoorden
hebben
 zijn
zullen
worden
doen
laten
kunnen

moeten
hoeven
mogen
willen
 zullen
gaan komen
 staan 
zitten hangen liggen lopen

Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoorden 
Hij heeft gegeten.
Hij zal morgen de toets maken.
De toets wordt morgen gemaakt (door hem.)
Hij doet mij denken aan Messi.
Tess laat haar vriendin wachten.
Het kan gaan regenen.
Je moet morgen naar school komen.
Hij gaat morgen voetballen.
Mijn broer hangt op de bank te gamen.

Slide 10 - Slide