This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Transport
thema 2
V6
Slide 1 - Slide
Is deze bloedsomloop open of gesloten? En enkelvoudig of dubbel?
A
Open, enkelvoudig
B
Open, dubbel
C
Gesloten, enkelvoudig
D
Gesloten, dubbel
Slide 2 - Quiz
Bij de mens worden het begin van de longslagader en het begin van de aorta vergeleken met betrekking tot de volgende grootheden: 1) de bloeddruk 2) het aantal rode bloedcellen per mL bloed 3) het koolstofdioxidegehalte van het bloed 4) de hoeveelheid bloed die per minuut door het desbetreffende bloedvat stroomt Welke van deze grootheden hebben vrijwel dezelfde waarde in het begin van de longslagader en in het begin van de aorta?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4
Slide 3 - Quiz
De omlooptijd van het bloed is afhankelijk van de route. Alle routes beginnen in de aorta. Het toeval bepaalt of een rode bloedcel een lange of korte route aflegt voordat hij vanuit de aorta in de rechter kamer arriveert. Welke slagader hoort bij de kortste route van de aorta naar de rechter kamer?
A
Halsslagader
B
Kransslagader
C
Longslagader
D
Sleutelbeenslagader
Slide 4 - Quiz
Cellen in de wand van de luchtpijp van de mens krijgen door bepaalde bloedvaten zuurstofrijk bloed toegevoerd. Behoren deze bloedvaten tot de kleine of grote bloedsomloop? Zijn deze bloedvaten vertakkingen van aders of slagaders?
A
kleine / aders
B
kleine / slagaders
C
grote / aders
D
grote / slagaders
Slide 5 - Quiz
Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten
Slide 6 - Quiz
Zet de volgende bloedvaten op volgorde van hoog naar laag glucosegehalte: longslagader, leverader, bovenste holle ader, onderste holle ader.
Slide 7 - Open question
Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. Stroomt het bloed dan door de kleine bloedsomloop? En stroomt het bloed dan door de grote bloedsomloop?
A
Alleen door de kleine bloedsomloop
B
Alleen door de grote bloedsomloop
C
Zowel door de kleine als de grote bloedsomloop
Slide 8 - Quiz
Een patiënt met een vernauwing in het bovenste deel van de rechter kransslagader krijgt een bypass vanuit de linker borstwandslagader. Hoe loopt de verbinding van deze bypass?
A
Tussen 1 en 2
B
Tussen 1 en 3
C
Tussen 1 en 4
D
Tussen 3 en 4
Slide 9 - Quiz
Geef de namen van alle bloedvaten en onderdelen van het hart die een bloedcel passeert als deze begint in je rechterarmader en de kortste weg neemt naar de hersenenhaarvaten.
Slide 10 - Open question
De bloeddruk is groter / kleiner in de kleine bloedsomloop dan in de grote bloedsomloop
A
groter
B
kleiner
Slide 11 - Quiz
Wat is hypertensie
A
te lage bloeddruk
B
te hoge bloeddruk
C
een normale bloedruk
D
te druk in de klas
Slide 12 - Quiz
De bloeddruk en stroomsnelheid is hoog / laag in de haarvaten, omdat de doorsnede van alle haarvaten samen heel groot / klein is
A
hoog, groot
B
hoog, klein
C
laag, groot
D
laag, klein
Slide 13 - Quiz
In de afbeelding zie je het hart met enkele bloedvaten
welk punt geeft een kransslagader aan?
Slide 14 - Drag question
Waarom scheurt de wand van de plaque?
Slide 15 - Open question
Wat doen de kransslagaders?
A
brengen bloed naar de longen
B
brengen bloed naar de aders
C
brengen bloed naar de hartkamers
D
brengen bloed naar de hartspier
Slide 16 - Quiz
1. Alle slagaders vervoeren O2-rijk bloed 2. De poortader vervoert O2-rijk bloed naar de darmen
A
Beide juist
B
Alleen 1 juist
C
Alleen 2 juist
D
Beide onjuist
Slide 17 - Quiz
Iemand met bloedarmoede heeft te weinig...
A
Zuurstof in zijn bloed
B
Voedingsstoffen in zijn bloed
C
Hemoglobine in zijn bloed
D
Bloed
Slide 18 - Quiz
Bij welk type bloedcel hoort de volgende beschrijving: Kleine ronde schijfjes zonder celkern