Enkele stoffen in het lichaam van de mens zijn: koolstofdioxide; mineralen; vitaminen.
Welke van deze stoffen worden door het bloed vervoerd?
A
Alleen mineralen en vitaminen.
B
Alleen koolstofdioxide en vitaminen
C
Koolstofdioxide, mineralen en vitaminen.
D
Alleen koolstofdioxide.
1 / 29
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Enkele stoffen in het lichaam van de mens zijn: koolstofdioxide; mineralen; vitaminen.
Welke van deze stoffen worden door het bloed vervoerd?
A
Alleen mineralen en vitaminen.
B
Alleen koolstofdioxide en vitaminen
C
Koolstofdioxide, mineralen en vitaminen.
D
Alleen koolstofdioxide.
Slide 1 - Quiz
Blauwe plek
Als je je ergens hard aan stoot, kan op de getroffen plaats een blauwe plek ontstaan. In dat geval zijn bloedvaatjes beschadigd en komt er bloed tussen de weefselcellen. Dit bloed gaat stollen, waardoor het bloeden stopt. Er ontstaat dan een blauwe plek. Bij beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling.
Uit welke bloeddeeltjes komen deze stoffen vrij?
A
Uit bloedplaatjes
B
Uit rode bloedcellen.
C
Uit witte bloedcellen
Slide 2 - Quiz
Bij beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling.
Wat gebeurt er als die stoffen vrijkomen?
A
Fibrine wordt omgezet in hemoglobine. Er ontstaat etter
B
Fibrinogeen wordt omgezet in fibrine. Er ontstaat een netwerk van draden
C
Hemoglobine wordt omgezet in fibrinogeen. Er ontstaat etter.
D
Hemoglobine wordt omgezet in fibrine. Er ontstaat een netwerk van draden.
Slide 3 - Quiz
Bloedsomloop Enkele kenmerken van de bloedsomloop zijn: − Koolstofdioxide wordt afgegeven aan de lucht. − Koolstofdioxide en andere afvalstoffen worden opgenomen in het bloed. − Zuurstof en voedingsstoffen worden afgegeven aan de cellen. − Zuurstof wordt opgenomen in het bloed. Welke van deze kenmerken horen bij de grote bloedsomloop?
Slide 4 - Open question
Röntgenfoto Voor het maken van een röntgenfoto wordt soms een contrastvloeistof in het bloed gespoten. Door de vloeistof worden de bloedvaten beter zichtbaar (zie afbeelding) Op de röntgenfoto van de afbeelding zijn bloedvaten van het hart te zien. De pijl wijst naar een vernauwing in één van de bloedvaten. Dit bloedvat is een aftakking van de aorta en vervoert zuurstofrijk bloed naar de hartspier. Hoe heet dit bloedvat?
A
Holle ader.
B
Kransader
C
Kransslagader
D
Longader.
Slide 5 - Quiz
Door een vernauwing van een kransslagader kan een deel van de hartspier te weinig bloed krijgen. Een hartinfarct kan het gevolg zijn. Na een hartinfarct wordt in veel gevallen een bypassoperatie uitgevoerd. Bij zo’n operatie wordt een nieuw stukje bloedvat aangebracht bij het hart. Hierdoor gaat het bloed vanuit de aorta via een omleiding naar de hartspier. Zo’n omleiding wordt een bypass genoemd (zie afbeelding). Is het bloed dat door de bypass in afbeelding 5 stroomt zuurstofarm of zuurstofrijk? Leg je antwoord uit.
Slide 6 - Open question
Vroeger werd voor een bypassoperatie altijd een stukje van een ader uit een been gebruikt. Tegenwoordig wordt hiervoor steeds vaker een slagader gebruikt. Dit heeft onder andere te maken met verschillen in bouw tussen deze bloedvaten.
Noem een verschil in bouw tussen een ader en een slagader.
Slide 7 - Open question
Hartslag In afbeelding 7 zie je een hart. De kleppen zijn aangegeven met de letters P en Q. Er stroomt in deze situatie bloed naar de kamers.
Welk moment van een hartslag is in afbeelding 7 afgebeeld?
A
De boezems trekken samen.
B
De hartpauze.
C
De kamers trekken samen.
Slide 8 - Quiz
Bloedvat In afbeelding 9 is een reiziger weergegeven en een deel van zijn been. In het been zijn enkele bloedvaten getekend. Het bloed in deze bloedvaten stroomt van de voet naar het bovenbeen. Is bloedvat P een ader of een slagader? Leg je antwoord uit.
Slide 9 - Open question
Spataders Bij een mens kunnen spataders voorkomen in de benen (zie afbeelding). Bij spataders is de wand van de ader uitgerekt. De aderkleppen sluiten dan niet goed meer. Hierdoor kunnen de kleppen hun functie niet meer goed uitoefenen. Wat is de functie van aderkleppen?
Slide 10 - Open question
Lees de context. In de afbeelding is schematisch een deel van de bloedsomloop weergegeven.
De kans dat de wand op een zwakke plek knapt, is in de aorta veel groter dan in een holle ader Waardoor wordt dit verschil veroorzaakt?
A
De bloeddruk in de aorta is veel hoger dan in een holle ader.
B
De wand van de aorta is dunner dan de wand van een holle ader.
C
Het bloed in de aorta bevat meer zuurstof dan het bloed in een holle ader.
Slide 11 - Quiz
Welke vetachtige stof in het bloed zorgt vaak voor slagaderverkalking?
A
Cholesterol
B
Fibrinogeen
C
Kalk
Slide 12 - Quiz
Lymfe Enkele stoffen zijn: antistoffen; koolstofdioxide; rode bloedcellen; voedingsstoffen; witte bloedcellen. Welke van deze stoffen kunnen in lymfe zitten?
Slide 13 - Open question
In welke richting stroomt de lymfe in het lymfe vat van de afbeelding
A
De lymfe stroomt in de richting van pijl P
B
De lymfe stroomt in de richting van pijl Q
C
De stroomrichting van de lymfe is niet uit de tekening af te leiden
Slide 14 - Quiz
Waar wordt lymfe gezuiverd?
Slide 15 - Open question
In de afbeelding zie je iemands huid op twee momenten. Over de afbeelding worden drie beweringen gedaan:
1. De bloedvaten in de huid zijn het wijdst. 2. De warmteproductie door het lichaam is het grootst. 3. De zweetproductie is het grootst.
Welke bewering hoort bij moment 2
Moment 1 Moment 2
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Bewering 1 en 2
D
Bewering 2 en 3
Slide 16 - Quiz
Bloedgroepen In de tabel zie je hoe de AB0- en de resusbloedgroepen zijn verdeeld over de bevolking van Europa
Hoeveel procent van de Europese bevolking heeft volgens de gegevens uit de tabel het resusantigeen op de rode bloedcellen?
Slide 17 - Open question
Noa heeft bloedgroep AB en ze is resusnegatief. Hoeveel van de verschillende typen bloedfactoren (antigenen) uit het AB0-systeem bevinden zich op haar rode bloedcellen?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 18 - Quiz
In de afbeelding zie je hoe bij de mens stoffen worden gewisseld tussen uitwendig milieu, inwendig milieu en de opslag in organen. Vier processen in het menselijk lichaam zijn: reserves aanvullen; reserves opnemen; uitscheiden; voedsel opnemen. Bij welke genummerde pijlen in de afbeelding horen deze processen? Noteer hieronder: 1: .... 2: ..... enz
Slide 19 - Open question
Lees de context
Jono-Eshma is door slangenbeten immuun geworden tegen de antigenen van enkele slangensoorten.
Welk type immuniteit is dit?
Slide 20 - Open question
Daans bloedgroep wordt bepaald. Twee druppels bloed worden op een glaasje gebracht. Aan elke druppel bloed wordt testvloeistof toegevoegd (zie afbeelding links).
Er wordt gekeken of er samenklontering optreedt in de bloeddruppels. In de rechter afbeelding zie je het resultaat van de bloedgroepbepaling.
Welke bloedgroep heeft Daan?
A
Bloedgroep A.
B
Bloedgroep AB.
C
Bloedgroep B.
D
Bloedgroep 0.
Slide 21 - Quiz
Lees de context
Een jaar later wordt Kaj weer besmet. Welke lijn toont de vorming van antistoffen na deze tweede infectie?
A
Lijn P
B
Lijn Q
C
Lijn S.
Slide 22 - Quiz
Nieren
De afbeelding toont de romp van een vrouw. Vier gebieden in de romp zijn genummerd. Welk nummer geeft het gebied aan waarin de nieren zich bevinden? Leg je antwoord uit.
Slide 23 - Open question
Bij een vrouw is een nierbekken ontstoken. De ontsteking is veroorzaakt door bacteriën die via de urinebuis in haar lichaam zijn gekomen. Vier delen in het lichaam van een vrouw zijn: 1 baarmoeder; 2 eileider; 3 urineblaas; 4 urineleider.
Door welke van deze delen zijn de bacteriën achtereenvolgens gekomen op hun weg van de urinebuis naar het nierbekken? Schrijf op: Urinebuis- ? - ? - Nierbekken
Slide 24 - Open question
In de afbeelding zie je de nieren met de urinewegen en de aan- en afvoerende bloedvaten. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan. Op de genummerde plaatsen wordt tegelijkertijd het ureumgehalte van de daar aanwezige vloeistof gemeten.
Op welke plaats zal het ureumgehalte het hoogst zijn?
A
Op plaats 1
B
Op plaats 2
C
Op plaats 3
D
Op plaats 4
Slide 25 - Quiz
Lees de context ‘Tetanusbacteriën’ in de afbeelding Sadet krijgt van de arts antibiotica.
Waarom krijgt Sadet antibiotica toegediend?
A
Om de tetanusbacteriën te bestrijden
B
Om de vorming van antistoffen te bevorderen
C
Om het tetanusgif onschadelijk te maken
Slide 26 - Quiz
Gaat het bij een injectie met antistoffen om actieve of passieve immunisatie? Leg je antwoord uit.
Slide 27 - Open question
Hijgende honden
Bij warm weer hijgen honden veel, ook als ze zich niet hebben ingespannen (zie afbeelding 12). Honden hebben geen zweetklieren. Door het hijgen bereiken ze hetzelfde als met zweetklieren.
Waardoor is het voor honden nuttig om bij warm weer veel te hijgen?
A
Daardoor geven honden extra koolstofdioxide af
B
Daardoor krijgen honden meer energie
C
Daardoor nemen honden extra zuurstof op.
D
Daardoor verdampen honden meer vocht via hun bek
Slide 28 - Quiz
Alcohol
Bob drinkt acht glazen bier en is daardoor dronken. Van de alcohol die uit dat bier wordt opgenomen, verdwijnt 2% onveranderd uit Bobs lichaam. De rest wordt in zijn lichaam afgebroken. Dat duurt een paar uur.
Waar in Bobs lichaam wordt de alcohol vooral afgebroken?