Grammatica het werkwoordelijk gezegde

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De zinsdelen bij grammatica.

Slide 2 - Mind map

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 3 - Open question

Hoe vind je het onderwerp in de zin?

Slide 4 - Open question

De zin in zinsdelen verdelen
- Je zoekt eerst de pv.
- Je zet er een streep voor en achter.
- Alles voor de pv is en zinsdeel.
- Je zoekt andere werkwoorden in de zin. Als die er zijn, dan zet 
   je er een streep voor en achter.
- Je gaat de overgebleven woorden voor de pv proberen te 
   zetten. Dat doe je met zoveel mogelijk woorden en de zin moet blijven 
   kloppen.

Slide 5 - Slide

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Michiel heeft vorige week een nieuwe telefoon gekregen.

Slide 6 - Open question

De juiste verdeling
Michiel/heeft/vorige week/een nieuwe telefoon/gekregen.

Slide 7 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Wanneer maak jij je huiswerk af?

Slide 8 - Open question

De juiste verdeling
Wanneer / maak / jij / je huiswerk / af?

Slide 9 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
- Het wg bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
- De persoonsvorm hoort daar ook bij.
- Het wg zegt wat het onderwerp doet of overkomt.
- De woordjes aan het - en - te voor het hele werkwoord horen
  ook bij het wg.
- Pas op voor de werkwoorden die zich splitsen. Beide delen
   horen bij het wg.

Slide 10 - Slide

Let op:

 

Het onvoltooid deelwoord hoort niet bij het wg.

hele werkwoord + d

huilend  gillend fietsend

Slide 11 - Slide

Voorbeelden
1. De jongen wil vaker gaan sporten.        wg: wil gaan sporten

2. De jongen is weer aan het sporten      wg: is aan het sporten

3. Waarom zit hij zich te vervelen?             wg: zit te vervelen

4. De docent kijkt het proefwerk snel na.   wg : kijkt na

Slide 12 - Slide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 13 - Open question

Wat vind je nog onduidelijk of moeilijk?

Slide 14 - Open question