VOORNAAMWOORDEN
Grammatica H5
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Bezittelijke voornaamwoorden > geeft aan van wie iets is.
Dit is jouw kamer / Mijn huis staat daar.
Het bez.vnw staat altijd vóór het bezit.
Pers. voornaamwoorden > kun je in een naam veranderen
Ik ga naar huis > Piet gaat naar huis.
Bij een bezit. vnw kan dat niet zonder verandering van de naam: Mijn school > Piets school
Vragende voornaamwoorden > staat meestal aan het begin van een vraagzin
Wie is daar? / Welke sport beoefen jij?
Wie, Wat, Welk(e), Wat voor (een)
Aanwijzende voornaamwoorden > wijst iets aan
Dat boek heb ik ook.
Deze, Die, Dat, Dit, Zulk(e), Zo'n, Dergelijke
NIEUW: betrekkelijk voornaamwoord
verwijst naar een woord of woordgroep die er vlak voor staat in dezelfde zin
De jongen die daar staat / Dat meisje dat daar staat
Die > verwijst naar de-woorden
Dat > verwijst naar het-woorden
Wie > verwijst naar een persoonWat > verwijst naar een heel zinsdeel of een overtreffende trap
De verhalen die ik gehoord heb. > die verwijst naar de verhalen
Het boek dat ik gelezen heb. > dat verwijst naar het boek
Hij is een persoon, wie ik niet vertrouw. > wie verwijst naar hij Het gekste wat ik gedaan heb. / Ted leende mij haar fiets, wat ik erg aardig vond.