Laatste les voor PWW1

1 / 17
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

In China hanteren ze de eenkindpolitiek. Wat is een probleem van de eenkindpolitiek?
A
Er zijn veel meer meisjes dan jongens in China
B
Er is veel verjonging in China
C
Er is minder armoede in China
D
Er zijn te weinig jonge mensen om voor de ouderen te zorgen

Slide 2 - Quiz

Gevolgen van de eenkindpolitiek zijn?
A
Vergrijzing
B
Ontgroening
C
Toegenomen levensverwachting
D
Afname voedseltekorten

Slide 3 - Quiz

Wat is een NIC?
A
Newly Industrializing Countries
B
Een opkomend land
C
Een rijk land
D
een arm land

Slide 4 - Quiz

Wat is urbanisatie?
A
Mensen trekken naar de dorpen
B
Mensen verhuizen
C
Mensen verhuizen naar de steden
D
Mensen zijn op zoek naar ruimte en een grote woning

Slide 5 - Quiz

Percentage stedelingen
In de rijke landen woont gemiddeld bijna 80% van de mensen in een stad. In de minder ontwikkelde gebieden is dat 47% en in de minst ontwikkelde landen 32%. Het percentage stedelingen in een land noem je de urbanisatiegraad.
In arme landen is de urbanisatiegraad laag, maar de steden groeien er snel, veel sneller dan in de rijke landen. 

De migratie van het platteland naar de stad noem je de ruraalurbane migratie (ruraal = landelijk, urbaan = stedelijk). De snelheid waarmee de urbanisatiegraad toeneemt, is het urbanisatietempo (figuur 9.29). Sinds 2007 zijn er meer stedelingen dan plattelanders op de wereld. B239


Slide 6 - Slide

NIC = Newly Industrializing Countries
 Een verzamelnaam voor landen waar de industrie snel is opgekomen en belangrijk is voor de economie. Dit zijn opkomende landen.

Een kenmerk van de industrialisatie in de NIC’s is de exportgerichtheid. Dit betekent dat een groot deel van de geproduceerde goederen naar het buitenland gaat.
B261

Slide 7 - Slide

Gletsjers ontstaan in ijstijden.
Hoeveel wordt het gemiddeld kouder tijdens een ijstijd?
A
5 graden kouder
B
15 graden kouder
C
30 graden kouder
D
20 graden kouder

Slide 8 - Quiz

Ijstijden
In de geschiedenis van de aarde zijn er koude perioden geweest. In zo’n periode daalde de gemiddelde temperatuur met zo’n 5 °C en viel er in de winter meer sneeuw dan dat er in de zomer smolt. De aanwezigheid van een sneeuwdek zorgde voor meer weerkaatsing van zonnestralen (albedo), waardoor het nog kouder werd. Van jaar tot jaar hoopte de sneeuw zich op en werd samengedrukt tot ijs. Dat zorgde voor een aangroei van gletsjers die zich over grotere oppervlakten land uitbreidden. Een koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen, heet een ijstijd of glaciaal (figuur 4.37).

B118

Slide 9 - Slide

Wat voor soort gebergte zijn de Alpen?
A
Plooiingsgebergte
B
Vlak gebergte
C
Oud gebergte
D
Laag gebergte

Slide 10 - Quiz

Wat wijs ik aan?
A
Zijmorene
B
Grondmorene
C
Eindmorene

Slide 11 - Quiz

Erosie 
het uitschuren/afschuren van hard gesteente door verweringsmateriaal wat te vinden is in water, ijs of wind 

Slide 12 - Slide

Verwering
Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en de plantengroei 

1. Mechanische verwering --> gesteente verandert niet van samenstelling
2. Chemische verwering --> gesteente verandert wel van samenstelling 

Slide 13 - Slide

Wat voor morene zie je op de foto?
A
Zijmorene
B
Eindmorene
C
Grondmorene

Slide 14 - Quiz

Wat is de betekenis van firn?
A
Dit is pure sneeuw, wat uit de ligt komt vallen
B
Dit is keihard ijs, doordat het bevroren is
C
Mengsel van ijs en sneeuw, doordat het steeds smelt en bevriest
D
Een pap van sneeuw

Slide 15 - Quiz

De aardkorst zit vol met breuken. Door welke kracht zijn deze breuken ontstaan?
A
Exogene krachten
B
Endogene krachten

Slide 16 - Quiz

Succes!
  • Leer alle begrippen goed
  • Leer alle afbeeldingen in je leer en werkboek goed
  • Stel vragen bij de afbeeldingen (wat zie ik, hoe komt dit, etc.)
  • Vergeet het basisboek niet!

Slide 17 - Slide