Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het werkwoordelijk gezegde.
– Achmad (ow) / lag / op zijn badmat / zijn dagblad / te lezen.
wg = lag te lezen
– In de vakantie / zijn / we (ow) / soms / hele dagen / aan het volleyballen.
wg = zijn aan het volleyballen