Les 3. Grammatica woordsoorten H3: werkwoord

Grammatica woordsoorten
Werkwoorden: zelfstandig- & hulpwerkwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten
Werkwoorden: zelfstandig- & hulpwerkwoorden

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Aan het einde van de les weet je wat zelfstandig werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn. 

Slide 2 - Slide

De vorige les hebben we behandeld:
- zelfstandig naamwoord (eigennaam)
- lidwoord (onbepaald, bepaald en geen lidwoord)
- bijvoeglijk naamwoord (stoffelijk bijvoeglijk naamwoord)

Slide 3 - Slide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 4 - Quiz

Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Welk lidwoord heet een 'onbepaald lidwoord'?
A
de
B
het
C
een

Slide 6 - Quiz


HET is mij veel te koud!

Het is in deze zin...
A
een lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 7 - Quiz

De lidwoorden 'de' en 'het' zijn ... lidwoorden.
A
bepaalde
B
onbepaalde

Slide 8 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 9 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 10 - Quiz

Huiswerk bespreken: opdracht 4, blz. 61

Slide 11 - Slide

Grammatica H3: werkwoorden
Wat zijn werkwoorden?

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden
op met de beginletter van het rad.

Slide 12 - Slide

Startopdracht - 3 minuten
1) De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.
2) Nikai heeft zijn spreekbeurt over ruimtevaart goed kunnen voorbereiden.

Opdracht: herschrijf deze zinnen zodat er nog maar één werkwoord in staat.

Slide 13 - Slide

Wat weet je al van het
zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord?

Slide 14 - Mind map

Theorie: zelfstandig werkwoord (zww)
Zelfstandig werkwoord
  • belangrijkste werkwoord van een zin
  • heeft een duidelijke betekenis
  • één werkwoord in de zin: altijd zww
  • bij meerdere werkwoorden: vaak achteraan in de zin

Ik koop een brood bij de bakker.
Bij de bakker heb ik gisteren een brood gekocht.

Slide 15 - Slide

Theorie: hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoord
  • komen voor bij in zinnen met meer dan één werkwoord
  • 'helpen' de zin te maken
  • kunnen, morgen, hebben, zijn, worden, zullen
  • er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan (ook pv!)

Bij de bakker heb ik gisteren een brood gekocht.
Bij de bakker heb ik een broodje kunnen kopen.

Slide 16 - Slide

Wij hebben haar helaas niet kunnen helpen. 
hebben

kunnen

helpen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 17 - Drag question

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen.
hadden

kunnen

mee doen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 18 - Drag question

Huiswerk voor de volgende les
Maken opdracht 1 blz. 90

Slide 19 - Slide