Een woord is een voorzetsel (vz) als je het kunt plaatsen vóór de kast of vóór de vakantie:
onder, boven, naast, in, tegen, op, aan de kast
in, tijdens, vanwege, gedurende de vakantie
Je vindt een voorzetsel:
• aan het begin van een zinsdeel:
Nazrin | springt | in de gymzaal | over het paard.
• aan het begin van een deel van een zinsdeel:
Op het dak van het huis | lagen | honderd zonnepanelen.
Filmpje