Grammatica 1MH t/m lv

Grammatica 1MH t/m lv
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica 1MH t/m lv

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
Wat zijn zinsdelen?
Zinsdelen zijn woorden of woordgroepjes binnen de zin die bij elkaar horen. 
Een zinsdeel kan uit een woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden.

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar. 
Ieder zinsdeel heeft zijn eigen taak. 

Voorbeeld:
Joya gaf het witte paard een heerlijk appeltje.

Slide 4 - Slide

Zinsdelen: zo doe je het
Joyagaf | het witte paard een heerlijk appeltje.
Joya - ja
Joya | gaf | het witte paard een heerlijk appeltje.
het (gaf Joya witte paard een heerlijk appeltje) - nee
het witte (gaf Joya paard een heerlijk appeltje) - nee
het witte paard (gaf Joya een heerlijk appeltje) - ja
Joya | gaf | het witte paard | een heerlijk appeltje.
een (gaf Joya het witte paard heerlijk appeltje) - nee
een heerlijk (gaf Joya het witte paard appeltje) - nee
een heerlijk appeltje (gaf Joya het witte paard) - ja
Joya | gaf | het witte paard | een heerlijk appeltje.

En ja, het is veel werk en je hebt er (misschien geen zin in, maar er is geen andere manier om dit foutloos te doen.) Gewoon gaan doen en je wordt er vanzelf sneller en beter in.
Zinsdelen verkeerd = verkeerd benoemen en dus mogelijk bijna alles fout!

Slide 5 - Slide

Zinsdelen een andere manier

Verander de zin steeds, maar gebruik alle woorden en zorg dat het een goede zin blijft. 
De woorden die altijd naast elkaar blijven staan, zijn een zinsdeel.

Joya gaf het witte paard een heerlijk appeltje.
  1. Gaf Joya het witte paard een heerlijk appeltje?
  2. Het witte paard gaf Joya een heerlijk appeltje.
  3. Een heerlijk appeltje gaf Joya het witte paard.


Slide 6 - Slide

Zinsdelen nog een andere manier

Kijk of je voor een groepje woorden één ander woord kan gebruiken, bijvoorbeeld: hij/zij, daarom, daar, toen, dat.
Mevrouw Punt heeft vorige week alle leerlingen van 1B3 een paar lessen grammatica gegeven.

Zij heeft toen hen dat gegeven.
Zij / Mevrouw Punt doet het (de handeling) = ow
heeft gegeven is de handeling die het onderwerp doet = wg
Dat / een paar lessen grammatica is wat er gegeven wordt (de handeling) = lv
Hen / alle leerlingen van 1B3 is degene die iets ontvangt = mv


Slide 7 - Slide

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
Persoonsvorm
=
het onderwerp

Degene of datgene die / hetgeen iets doet.
|Mevrouw Punt | geeft |uitleg |over het redekundig ontleden.|
PV = geeft 
Wie of wat geeft? --> Mevrouw Punt  --> OW = Mevrouw Punt


Slide 8 - Slide

Werkwoord
  • drukt een handeling, situatie of gebeurtenis uit
  • kun je vervoegen
  • het hele werkwoord heet: infinitief

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijk gezegde



Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde (wg).

De persoonsvorm is altijd onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Het geeft aan wat er gebeurt/welke handeling er gedaan wordt.

werkwoordelijk gezegde = persoonsvorm + alle andere werkwoorden

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijk gezegde



Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord 

(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:


- Leonie kijkt naar buiten.

- Leonie heeft naar buiten gekeken

- Leonie wil graag naar buiten kijken.


Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Soms komen werkwoorden met een extra woord dat altijd bij dat werkwoord gebruikt hoort te worden.
Soms is een werkwoord in tweeën gesplitst.
--> dat extra woord of dat tweede deel van het werkwoord horen dan ook bij het werkwoordelijk gezegde!!!!

Hij | zit | het hele uur | klok | te kijken.
Zij | is | al de hele dag | aan het lezen.
Soraya | ruimt | straks | de gewassen vaat | op.









Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in de zin
| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |
WWG = heeft gegeven

Onderwerp
Wie/wat + persoonsvorm of werkwoordelijk gezegde
Vaak is het een wie!
Wie of wat heeft gegeven?  De docent
OW = de docent





Slide 13 - Slide

Lijdend voorwerp
Wie of wat (vaak een wat)
+
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
=
Het lijdend voorwerp

Degene of datgene/hetgeen er (WG/handeling) ondergaat.

| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw | gegeven. |
WG = heeft gegeven
O = De docent 
Wie/wat heeft de docent gegeven? --> Nederlands = LV

Slide 14 - Slide

Vorige week zijn wij naar de dierentuin geweest.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 15 - Open question

Vorige week ZIJN wij naar de dierentuin geweest.

Verdeel de zin in zinsdelen

Slide 16 - Open question

Vorige week ZIJN wij naar de dierentuin geweest.

Wat is het het werkwoordelijk gezegde?

Slide 17 - Open question

Vorige week ZIJN wij naar de dierentuin geweest.


Wat is het onderwerp?

Slide 18 - Open question

Vorige week ZIJN wij naar de dierentuin geweest.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 19 - Open question

Maud heeft vorige week een hele grote bos bloemen gekregen.

Wat is de persoonsvorm?

Slide 20 - Open question

Maud HEEFT vorige week een hele grote bos bloemen gekregen.

Verdeel de zin in zinsdelen

Slide 21 - Open question

Maud HEEFT vorige week een hele grote bos bloemen gekregen.

Wat is het het werkwoordelijk gezegde?

Slide 22 - Open question

Maud HEEFT vorige week een hele grote bos bloemen gekregen.


Wat is het onderwerp?

Slide 23 - Open question

Maud HEEFT vorige week een hele grote bos bloemen gekregen.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 24 - Open question

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zindeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3: O = Wie/wat + PV
Stap 4 WG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
Stap 5: LV = Wie/wat + WG + O

Slide 25 - Slide

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zindeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3 WG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
Stap 4: O = Wie/wat + WG
Stap 5: LV = Wie/wat + WG + O

Slide 26 - Slide

Instructie
Hieronder vind je de uitleg en video's met uitleg over alle stappen van het ontleden van de zinsdelen.
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen en kunnen toepassen
  3. Verder is het een kwestie van oefenen en oefenen 

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zinsdeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.


Slide 27 - Slide

Hieronder zie je de stappen van het ontleden van zinnen. Zet de stappen in de juiste volgorde van boven naar beneden. 
Stap 4
Stap 3
Stap 2
Stap 1
Stap 5
Lijdend voorwerp
Werkwoordelijk gezegde
Zinsdeelstrepen
Persoonsvorm
Onderwerp

Slide 28 - Drag question