H2 en 3 lezen Talent BK2

H2 en 3 lezen Talent BK2
Test jezelf
Ter voorbereiding op de toets van morgen!

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

H2 en 3 lezen Talent BK2
Test jezelf
Ter voorbereiding op de toets van morgen!

Slide 1 - Slide

Kies twee signaalwoorden die een opsomming aangeven.
A
want
B
ook
C
tijdens
D
verder

Slide 2 - Quiz

Kies twee signaalwoorden die een tegenstelling aangeven.
A
daarna
B
doordat
C
maar
D
echter

Slide 3 - Quiz

Kies twee signaalwoorden die een voorbeeld aangeven.
A
zo
B
daarentegen
C
zoals
D
ten eerste

Slide 4 - Quiz

Lees tekst 1 verkennend.
Wat is het tekstdoel van tekst 1?
A
activeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 5 - Quiz

Welke alinea's vormen de kern van de tekst?
A
alinea 2 en 3
B
alinea 1,2 en 3
C
alinea 3 en 4
D
alinea 2

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst, denk je?

Slide 7 - Open question

Lees tekst 1 nauwkeurig. Wat is de functie van de inleiding?
A
De schrijver geeft zijn mening over het onderwerp.
B
De schrijver stelt een vraag over het onderwerp.
C
De schrijver vertelt iets over het onderwerp.

Slide 8 - Quiz

Wat doen walvissen met de liedjes die ze horen?

Slide 9 - Open question

Waarom zingen alleen mannetjeswalvissen liedjes, volgens de onderzoeker?

Slide 10 - Open question

Noteer het signaalwoord dat een tegenstelling aangeeft in de inleiding.

Slide 11 - Open question

Benoem de tegenstelling in alinea 2. Schrijf de twee delen op.

Slide 12 - Open question

Verwijswoorden.
Waarnaar verwijst ze (alinea 2)?

Slide 13 - Open question

Waarnaar verwijst het (alinea 3)?

Slide 14 - Open question

Mening.
Noorwegen is mijn favoriete vakantieland, omdat de bergen daar zo mooi zijn.
Welk deel van de zin is de mening? Schrijf dit deel op.

Slide 15 - Open question

Waar of niet waar?
Een betoog is een tekst waarmee de schrijver de lezer wil overtuigen van zijn mening
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Waar of niet waar?
Dus en kortom zijn voorbeelden van signaalwoorden die een conclusie aangeven.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Lees tekst 2 verkennend.
Wat is het onderwerp van de tekst, denk je?

Slide 18 - Open question

Wat is het tekstdoel?
A
activeren
B
amuseren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 19 - Quiz

Is deze tekst een betoog denk je?
Leg je antwoord uit.

Slide 20 - Open question

Wie is de schrijver van de tekst?
A
Een leerling
B
Een ouder
C
Een docent
D
Een lid van het Longfonds

Slide 21 - Quiz

Welk woord in de inleiding heeft je geholpen bij het antwoord op de vorige opdracht?

Slide 22 - Open question

Welke twee signaalwoorden voor een reden staan in de inleiding?

Slide 23 - Open question

Welke mening heeft de schrijver?
Markeer de zin en schrijf over.

Slide 24 - Open question

Hoeveel argumenten geeft de schrijver?
Markeer alle argumenten in de tekst.
A
4
B
5
C
2
D
3

Slide 25 - Quiz

Wie hebben er volgens de schrijver bezwaar tegen een rookvrij schoolplein en wat is hun argument?

Slide 26 - Open question

Waarnaar verwijst dat (alinea 2)?

Slide 27 - Open question

Waarnaar verwijst het (alinea 3)?

Slide 28 - Open question