This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
SO Grammatica Studyflow 6 + 7
6_Woordsoorten en zinsdelen
7_Gewone zinnen en lijdende zinnen
Succes!
Slide 1 - Slide
Welke soort werkwoorden staan er in de zin: Ik heb je gisteren toch al gebeld?
A
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
C
alleen koppelwerkwoorden
D
alleen zelfstandige werkwoorden
Slide 2 - Quiz
In welke zin is het werkwoord een koppelwerkwoord?
A
Die leerling wordt vaak verbeterd.
B
Die leraar wordt vaak boos.
Slide 3 - Quiz
Onze leuke tennisleraar heeft ons gisteren leren serveren. Welke uitspraak is juist?
A
'gisteren' en 'leuke' zijn bijwoorden
B
'gisteren' is een bijwoord, 'leuke' is een bijvoeglijk naamwoord
C
'leuke' en 'gisteren' zijn bijvoeglijke naamwoorden
Slide 4 - Quiz
Wat is het bijwoord / wat zijn de bijwoorden in deze zin: Het regende vannacht erg hard, waardoor er enorme plassen in de straat stonden.
Slide 5 - Open question
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin: Wij fietsen altijd naar ons werk.
Slide 6 - Open question
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in deze zin: De fiets die daar staat, is mijn nieuwe racefiets.
Slide 7 - Open question
Wat is het wederkerend voornaamwoord in deze zin: We hoeven ons nergens mee te bemoeien.
Slide 8 - Open question
Je ziet het eerste deel van een samengestelde zin. Wat is het tweede deel van de zin: Joost gaat een nieuwe spijkerbroek kopen,
A
zodat hij genoeg geld heeft gespaard.
B
als hij genoeg geld heeft gespaard.
C
hoewel hij genoeg geld heeft gespaard.
Slide 9 - Quiz
Ties denkt na over de ruzie met zijn zus. Welke uitspraak is waar?
Tiffany denkt lang na over haar antwoord. Welke uitspraak is waar?
A
het werkwoordelijk gezegde is: denkt na
B
het werkwoordelijk gezegde is: denkt
C
het werkwoordelijk gezegde is: denkt na over
Slide 10 - Quiz
Staat er in de zin een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde: Jasmijn is de sportiefste leerling van de klas.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 11 - Quiz
Welke delen van de zin horen bij het naamwoordelijk gezegde? De dokter is altijd te laat.
A
de dokter is te laat
B
is
C
is altijd te laat
D
is te laat
Slide 12 - Quiz
Staat er een meewerkend voorwerp in de zin: Zij heeft haar zus een doos bonbons gegeven.
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quiz
Je ziet een samengestelde zin. Waar zie je de bijzin of bijzinnen? Hij zegt dat hij hoofdpijn heeft.
A
vooraan
B
vooraan en achteraan
C
achteraan
Slide 14 - Quiz
Je ziet een samengestelde zin. Waar zie je de hoofdzin of hoofdzinnen? Morgen kom ik niet naar de hockeytraining, omdat ik een toets heb.
A
vooraan
B
achteraan
C
vooraan en achteraan
Slide 15 - Quiz
Staat de zin in de bedrijvende vorm of in de lijdende vorm? De speler heeft een prachtig doelpunt gemaakt.
A
bedrijvende vorm
B
lijdende vorm
Slide 16 - Quiz
A) Die hoge flat wordt door bouwvakkers verbouwd. B) De automonteur repareerde onze camper. C) Ik werd door de docent aangesproken op mijn gedrag. D) Zij verloren de wedstrijd met vijf punten verschil. Welke uitspraak is juist?
A
Zin A, B en C staan in de lijdende vorm.
B
Zin B, C en D staan in de lijdende vorm.
C
Zin A en C staan in de lijdende vorm.
D
Zin B en D staan in de lijdende vorm.
Slide 17 - Quiz
Je ziet een zin in de bedrijvende vorm. Welke versie van de zin in de lijdende vorm betekent precies hetzelfde? Het voetbalelftal stuurt een kaart naar de zieke trainer.
A
Door het voetbalelftal is een kaart naar de zieke trainer gestuurd.
B
Door het voetbalelftal wordt een kaart naar de zieke trainer gestuurd.
C
Door het voetbalelftal werd een kaart naar de zieke trainer gestuurd.
Slide 18 - Quiz
Zet deze zin in de bedrijvende vorm: Door Frida was een spannend boek gelezen.
Slide 19 - Open question
Zet deze zin in de lijdende vorm: Bram maakt de opdrachten thuis.
Slide 20 - Open question
Welke woorden horen bij het werkwoordelijk gezegde: Ik sta al een uur op de bus te wachten!
Slide 21 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: Ik geef mijn oma vanmiddag een bos bloemen.
Slide 22 - Open question
Aan mijn nichtje gaf de verkoper vijftig procent korting. Wat is het 1. onderwerp, 2. het lijdend voorwerp en 3. het meewerkend voorwerp van deze zin? Zet de juiste nummers voor je antwoord.
Slide 23 - Open question
Maak van de twee losse zinnen een correcte samengestelde zin. Gebruik het gegeven voegwoord. de kleuters mogen een ijsje uitkiezen - ze willen liever een appel - tenzij
Slide 24 - Open question
Zet de delen van de zin in de juiste volgorde. Plaats de bijzin vooraan. binnen - blijven - Doordat - de baby's - fel - moesten - scheen - de zon