Lezen hoofdstuk 1.1

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte in een tekst?
1 / 15
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte in een tekst?

Slide 1 - Open question

Wat is het onderwerp van tekst 4
A
angst voor automatisering
B
effect van automatisering op arbeidsmarkt
C
toename productiviteit en welvaart
D
werkgelegenheid in de automatisering

Slide 2 - Quiz

Wat is de aanleiding voor het schrijven van dit artikel?
A
de inzet van machines
B
enkele vragen over het verlies van banen
C
interview met Graetz
D
de uitkomsten van recent onderzoek

Slide 3 - Quiz

Wat is de functie van de lead(vetgedrukte deel van de tekst)?
A
antwoord geven op vraag uit de titel
B
duidelijk maken voor wie de tekst bedoeld is
C
oorzaken geven van het probleem
D
voorbeeld geven van het onderwerp

Slide 4 - Quiz

Wat is de belangrijkste functie van alinea 1?
A
aandacht trekken met anekdote
B
de angst voor banenverlies bij automatisering illustreren
C
duidelijk maken dat de overheid moet ingrijpen bij arbeidsonlust
D
verklaren waarom steeds meer machines ingezet worden

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'banen die op de tocht staan'(alinea 1 en 6)?
A
banen die in de buitenlucht uitgeoefend moeten worden
B
banen die in de toekomst moeten verdwijnen
C
banen die overbodig zijn geworden
D
nieuwe banen die ontstaan dankzij automatisering

Slide 6 - Quiz

Waarnaar verwijst 'op dat terrein' (zin2, alinea 6? Het terrein van:
A
automatisering
B
banen
C
omscholing
D
winsten

Slide 7 - Quiz

Wat is het verband tussen alinea 8, 9 en 10?
A
ddoel en middel
B
oorzaak en gevolg
C
opsomming
D
tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'Een robot kan ... en handelt preventief i.p.v. reactief ' (alinea 10)?
A
een robot laat zich niet door emoties leiden en kan dus beter reageren
B
een robot zal meer verkeersongelukken voorkomen dan een mens
C
een robot wacht af wat er gebeurt en zal dan reageren
D
een robot ziet aankomen wat er gaat gebeuren en zal daarnaar handelen

Slide 9 - Quiz

Welke beweringen zijn waar:
A. Door robots neemt welvaart toe.
B. Apparaten kunnen taken nooit beter uitvoeren dan mensen.
A
A en B
B
Alleen A
C
alleen B

Slide 10 - Quiz

Welke beweringen zijn waar?
A. Ter Weel is in tegenstelling tot Graetz juist wel bang voor de dominantie van machines
B. Robots kunnen niet al het werk overnemen
A
A en B
B
Alleen A
C
Alleen B

Slide 11 - Quiz

Welke beweringen zijn waar?
A. Robots zullen vooral het werk van laaggeschoolden overbodig maken.
B. Nederland loopt voorop als het gaat om scholing tijdens het werk.
A
A en B
B
alleen A
C
alleen B

Slide 12 - Quiz

Wat wil Ter Weel met het voorbeeld van de Luddieten in de laatste alinea duidelijk maken
A
dat het verlies van sommige banen onvermijdelijk is
B
dat je nooit precies weet welke banen door robots overbodig worden
C
dat mensen zich altijd zullen aanpassen aan nieuwe omstandigheden
D
dat ook hoogopgeleide ambachtslieden overbodig zullen worden

Slide 13 - Quiz

Welke alinea vat deinhoud van de tekst het beste samen?
A
alinea 1
B
alinea 2
C
alinea 11
D
de lead

Slide 14 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
bij veel beroepsgroepen hangt een onterechte angst voor automatisering
B
het is behoorlijk voorspelbaar welke banen overbodig worden door automatisering
C
Recent onderzoek toont aan dat automatisering voor meer banen zorgt
D
Omschakeling meer machines gaat geleidelijk waardoor werknemers mee kunnen veranderen

Slide 15 - Quiz