10.1 + 10.2

Schooljaar 2024-2025
1 / 34
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Schooljaar 2024-2025

Slide 1 - Slide

- Planning komende periode
- Inleiding hst 10
- Uitleg 10.1 + 10.2
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Planning

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lezen 10.1 + 10.2 blz 76 t/m 81
klaar = opdrachten 10.1 mk
Elke les je binas nodig!
timer
5:00

Slide 5 - Slide

TIP: Maak aantekeningen

Slide 6 - Slide

Wat voor
soort stof
is dit?
A
Zout
B
Metaal
C
Moleculaire stof

Slide 7 - Quiz

ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.
TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?
natriumjodide
CuO
NH3
methaan
KF
NH4+

Slide 8 - Drag question

Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.
TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?
Metalen
ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
water
natriumjodide
koperoxide
calcium
koolstof
methaan
goud
kaliumfluoride
kwik

Slide 9 - Drag question

- Het zout zelf is neutraal, er zijn net zoveel + als - ionen
Blz 76

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Geleidt deze stof stroom?
C6H12O6(aq)
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een moleculaire stof
D
nee, het is een moleculaire stof

Slide 12 - Quiz

Geleidt deze stof stroom?
K2O(aq)
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een moleculaire stof
D
nee, het is een moleculaire stof

Slide 13 - Quiz

Geleidt deze stof stroom?
K2O(s)
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een moleculaire stof
D
nee, het is een moleculaire stof

Slide 14 - Quiz

Geleidt deze stof stroom?
H2O2(l)
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een moleculaire stof
D
nee, het is een moleculaire stof

Slide 15 - Quiz

Welke stoffen geleiden WEL stroom. 
Vloeibare moleculaire stof
Vloeibaar metaal
Vast zout
Vloeibaar zout
Vast metaal 
Vaste moleculaire stof

Slide 16 - Drag question

blz 77

Slide 17 - Slide

blz 78

Slide 18 - Slide


Juna zegt: Bij kamertemperatuur kan er meer keukenzout oplossen dan salpeter.
Aniek zegt: Hoe hoger de temperatuur hoe meer zout er oplost.
Wie heeft er gelijk?
A
Juna
B
Aniek
C
Juna & Aniek
D
Geen van beiden

Slide 19 - Quiz

boek blz: 80 - 81

Slide 20 - Slide

boek blz 80

Slide 21 - Slide


De oplosbaarheid van salmiak is 758 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?
A
Goed oplosbaar
B
Matig oplosbaar
C
Slecht oplosbaar
D
Is niet te zeggen

Slide 22 - Quiz


Koperoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet

Slide 23 - Quiz


Magnesiumjodide is een zout. Zoek op in je BiNaS 
wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet

Slide 24 - Quiz


Natriumoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS 
wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide


In 250 ml water zit 130 g salmiak opgelost. Wat is de concentatie?
A
250 / 130 = 1,92 g/L
B
130 / 250 = 0,52 g/L
C
0,25 / 130 = 0,0019 g/L
D
130 / 0,25 = 520 g/L

Slide 27 - Quiz


De concentratie NaCl is 270 g/L. Je hebt 430 ml van deze oplossing. Hoeveel gram NaCl is in dit glas aanwezig?
A
270 x 430 = 116 100 g
B
270 x 0,43 = 116,1 g
C
0,270 x 430 = 116,1 g
D
0,270 x 0,430 = 0,1161 g

Slide 28 - Quiz


Jacob heeft hoofdpijn. Daarvoor slikt hij een paracetamol. De concentratie paracetamol in zijn bloed is 0,111 g/L. Jacob heeft 4,5 L bloed. Bereken hoeveel paracetamol hij in zijn bloed heeft.

Slide 29 - Open question

Sleep de juiste antwoorden naar de som.
a. 10 g     =                       mg

b. 28 kg  =                       mg

c. 83 g    =                        cg

d. 92 cm3    =                   ml
Er blijven antwoorden over!
0,0001
10000
9200
0,920
0,0083
8300
92
92 000
28 000 000
83 000

Slide 30 - Drag question

boek: blz 80 - 81

Slide 31 - Slide


De oplosbaarheid van salmiak is 758 g/L. 
In 250 ml water zit 230 g salmiak opgelost. 
Kan dit?
A
250 / 230 = 1,09 g/L Ja, onverzadigd
B
250 / 230 = 1,09 g/L Nee, verzadigd
C
230 / 0,25 = 920 g/L Ja, onverzadigd
D
230 / 0,25 = 920 g/L Nee, verzadigd

Slide 32 - Quiz


Leg uit hoe je kunt zien of een oplossing 
verzadigd is.

Slide 33 - Open question

Huiswerk donderdag 7 nov
Maken + nakijken opdrachten:
10.1: 5 t/m 8, 12, 13, 15, 16, 19, 21, 23, 28
10.2: 8, 10, 11, 13, 19, 20, 23
Leren 10.2  bron 1 + bron 5 + begrippen van 10.1 en 10.2

Slide 34 - Slide