10.2

• Nask / Techniek
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Alle stoffen zijn in te delen in 3 groepen. Noem deze 3 groepen en vertel wat je hier van weet.

Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.

TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?

Metalen

ZOUTEN

MOLECULAIRE STOFFEN

water

natriumjodide

koperoxide

calcium

koolstof

methaan

goud

kaliumfluoride

kwik

Geleidt deze stof stroom?

AgO​​​(aq)

1. ja, het is een zout
2. nee, het is een zout
3. ja, het is een moleculaire stof
4. nee, het is een moleculaire stof

Geleidt deze stof stroom?

1. ja, het is een zout
2. nee, het is een zout
3. ja, het is een metaal
4. nee, het is een metaal

Een stof heeft de volgende eigenschappen:

- Heeft hoog smeltpunt

- Is vast bij kamertemperatuur

- Geleid geen stroom in de vaste vorm

Bij welke groep stoffen hoort deze stof?

1. metalen
2. moleculaire stof
3. niet-metaal
4. zouten

Leg uit hoe op microniveau een zout is opgebouwd. Gebruik de begrippen: Ionen, kristalrooster, lading.

Keuze!

Mee doen met de uitleg:

• Blijf in deze lesson-up
  
• Uitleg leerdoelen 10.2
• Oefen met formuleren
• Checken of je het snapt 
  
• Verplicht voor rood
• Keuze voor geel/groen

Zelfstandig bezig:

• Lees aandachtig 10.2
• Maak een begrippenlijst
• of samenvatting/mindmap
• Maak de werkboekvragen
• Kijk de werkboekvragen na
• Keuze voor geel/groen

Welke keuze maak je?

1. Ik zit in rood
2. Ik zit in geel/groen doe mee met de uitleg
3. Ik zit in geel, ga zelfstandig werken
4. Ik zit in groen, ga zelfstandig werken

De oplosbaarheid van salmiak is 758 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?

1. Goed oplosbaar
2. Matig oplosbaar
3. Slecht oplosbaar
4. Is niet te zeggen

Koperoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.

1. Goed
2. Matig
3. Slecht
4. Bestaat niet

Magnesiumjodide is een zout. Zoek op in je BiNaS 

wat de oplosbaarheid van dit zout is.

1. Goed
2. Matig
3. Slecht
4. Bestaat niet

Natriumoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS 

wat de oplosbaarheid van dit zout is.

1. Goed
2. Matig
3. Slecht
4. Bestaat niet

In 250 ml water zit 130 g salmiak opgelost. Wat is de concentatie?

1. 250 / 130 = 1,92 g/L
2. 130 / 250 = 0,52 g/L
3. 0,25 / 130 = 0,0019 g/L
4. 130 / 0,25 = 520 g/L

De concentratie NaCl is 270 g/L. Je hebt 430 ml van deze oplossing. Hoeveel gram NaCl is in dit glas aanwezig?

1. 270 x 430 = 116 100 g
2. 270 x 0,43 = 116,1 g
3. 0,270 x 430 = 116,1 g
4. 0,270 x 0,430 = 0,1161 g

Jacob heeft hoofdpijn. Daarvoor slikt hij een paracetamol. De concentratie paracetamol in zijn bloed is 0,111 g/L. Jacob heeft 4,5 L bloed. Bereken hoeveel paracetamol hij in zijn bloed heeft.

Sleep de juiste antwoorden naar de som.

a. 10 g     =                       mg

b. 28 kg  =                       mg

c. 83 g    =                        cg

d. 92 cm3    =                   ml

Er blijven antwoorden over!

0,0001

10000

9200

0,920

0,0083

8300

92

92 000

28 000 000

83 000

De oplosbaarheid van salmiak is 758 g/L. 

In 250 ml water zit 230 g salmiak opgelost. 

Kan dit?

1. 250 / 230 = 1,09 g/L Ja, onverzadigd
2. 250 / 230 = 1,09 g/L Nee, verzadigd
3. 230 / 0,25 = 920 g/L Ja, onverzadigd
4. 230 / 0,25 = 920 g/L Nee, verzadigd

Leg uit hoe je kunt zien of een oplossing 

verzadigd is.