If-sentences (first conditional)

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today
- Introduction 
- Choice: Grammar (with or without explanation)
- Check  understanding in lesson up.

Slide 2 - Slide

choice
- Listen and participate with the grammar explanation 
or 
- Do the exercises: page 98: exercises  5, 6, 7 and 8 in your book! alone and quitley!
Finished? Check your anwsers quitley. 
After this we will all do exercises in the Lesson Up to check your understanding.

Slide 3 - Slide

Basis kennis
een ''if' zin bestaat uit een 'if' zin en een hoofdzin. Je hebt dus twee zinnen in een zin.

if-zin = voorwaarde 
hoofdzin= gevolg

Slide 4 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
Wanneer gebruik je de first conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 5 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 6 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + hele werkwoord
  will pass

Slide 7 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + hele werkwoord
  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 8 - Slide

If - sentences (first conditional)
Waar moet je op letten? 
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + hele werkwoord.


if + Present Simple 
     Future
Future
If + Present Simple

Slide 9 - Slide

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have

Slide 10 - Quiz

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat

Slide 11 - Quiz

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain

Slide 12 - Quiz

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

If I ... (to see) Mary, I ... (to tell) her.

Slide 13 - Open question

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

If you ... (to work) hard, you ... (to get) rich.

Slide 14 - Open question

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

Their teacher ... (to be) sad if they don't ... (to pass) their exam.

Slide 15 - Open question

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

We ... (to invite) John, if he ... (to be) free tomorrow.

Slide 16 - Open question

Je gebruikt The First Conditional als iets ...... is om te gebeuren.
A
waarschijnlijk
B
niet waarschijnlijk
C
helemaal zeker

Slide 17 - Quiz

HOMEWORK
Make the following exercises in your book, unit 5.4:

Slide 18 - Slide

Speaking!
timer
10:00

Slide 19 - Slide