Een werkwoord (ww) geeft aan wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
In een zin staat altijd minstens één werkwoord:
- De jongen loopt naar school.
- Ik wil het antwoord zien.
Zelfstandige werkwoorden (zww) en hulpwerkwoorden (hww)
Je weet nu dat in elke zin minstens één werkwoord staat. Er zijn twee soorten werkwoorden:
zelfstandige werkwoorden (zww);
hulpwerkwoorden (hww).
1. Zelfstandige werkwoorden
Staat het werkwoord alleen (dus zonder andere werkwoorden) in een zin, dan is het een zelfstandig werkwoord. Een zelfstandig werkwoord beschrijft wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. Kijk maar naar de voorbeelden:
Mijn moeder smeert mijn boterhammen.
Jip voetbalt met zijn vrienden.
Let op
Als er meerdere werkwoorden in een zin staan, kan er maar één zelfstandig werkwoord zijn.
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin!
2. Hulpwerkwoorden
Staan er meer werkwoorden in de zin, dan wordt het zelfstandig werkwoord geholpen door een of meer hulpwerkwoorden.
In de volgende voorbeelden wordt het zelfstandig werkwoord geholpen door het hulpwerkwoord:
Soms staan er meerdere hulpwerkwoorden in een zin: