H1_Studyflow G1.1 + G1.2

Studyflow G1
G1.1 Mensen, dieren en dingen
G1.2 In, over of naast de goal?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Studyflow G1
G1.1 Mensen, dieren en dingen
G1.2 In, over of naast de goal?

Slide 1 - Slide

Studyflow G1.1

Aan het einde van Studyflow G1.1 weet je wat zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels zijn en kun je deze aanwijzen in een zin;
Waarom leer je dat?


Slide 2 - Slide

Studyflow G1.1
Bij grammatica zinsdelen benoem je de delen van een zin. (persoonsvorm, onderwerp, enz.)
Bij grammatica woordsoorten benoem je ieder woord apart! (lidwoord, zelfstandig naamwoord, enz.) 
Studyflow G1 > woordsoorten

Slide 3 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 4 - Open question

Zelfstandige naamwoorden
Overal om je heen zie je mensen, dieren en dingen. De woorden die je hiervoor gebruikt, noem je zelfstandige naamwoorden (zn).

Hoe weet je of iets een zelfstandig naamwoord is? 
Je kunt er de, het of een voor zetten. 
Je kunt het in het meervoud zetten.
Je kunt er een verkleinwoord van maken.

Slide 5 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
de fiets
de fietsen
het fietsje

Slide 6 - Slide

Wat zijn lidwoorden?
timer
0:30

Slide 7 - Open question

Lidwoorden
Lidwoorden (lw) zet je voor een zelfstandig naamwoord. 

Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staat, kun je de, het of een gebruiken:



> de en het gebruik je als je het over een specifiek woord hebt;
> een gebruik je als je het over een algemeen woord hebt.

Slide 8 - Slide

Lidwoorden
Ik wil 'Harry Potter' lezen. Ik pak het boek uit de kast. - Je bedoelt hier het boek 'Harry Potter'.

Ik geef jou een boek. - Hier zeg je niet om welk boek het gaat.











Slide 9 - Slide

Lidwoorden
Als een zelfstandig naamwoord in het meervoud staat (dat betekent dat je het over meer zelfstandige naamwoorden hebt), kun je alleen de gebruiken: 
We pakken de boeken uit de kast.

Als een zelfstandig naamwoord een verkleinwoord is, kun je het of een gebruiken:

Ik pak het boekje uit de kast.








Slide 10 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je kunt een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord zetten:

Het jonge meisje.
De aardige docent.








Slide 12 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt een bijvoeglijk naamwoord ook achter het zelfstandig naamwoord zetten:

Het meisje is jong.
De docent is aardig.








Slide 13 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Er kunnen ook meer bijvoeglijke naamwoorden bij een zelfstandig naamwoord staan:


de vervelende, oude man
de prachtige, gouden ketting










Slide 14 - Slide

Wat zijn voorzetsels?
timer
0:30

Slide 15 - Open question

Voorzetsels
Voorzetsels (vz) zijn korte woorden die bij een zelfstandig naamwoord staan. Ze beschrijven waar, wanneer en hoe iets gebeurt.














Slide 16 - Slide

Voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels:
1. Voorzetsels die een plaats aangeven:



De vaas staat op de kast.

De fiets staat tegen de muur.






Slide 17 - Slide

Voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels:
2. Voorzetsels die een tijd aangeven:



Vanaf negen uur is de winkel open.

Na de les gaan we sporten.











Slide 18 - Slide

Voorzetsels
Er zijn drie soorten voorzetsels:
3. Voorzetsels die laten zien op welke manier iets gebeurt:



Schilder je met een roller of met een kwast?

Ik ga zonder mijn ouders naar de bioscoop.











Slide 19 - Slide

Oefenen
1) Lees de uitleg van Studyflow G1.1
2) Maak: Studyflow G1.1
3) Klaar? Lees de uitleg van Studyflow G1.2
4) Maak: Studyflow G1.2 + Test jezelf
5) Klaar? Lees de uitleg van Studyflow G2.1
6) Maak: Studyflow G2.1
7) Klaar? Lees de uitleg van Studyflow G2.2
8) Maak: Studyflow G2.2 + Test jezelf






                
                     
          

Slide 20 - Slide