Bouwsteen 02 - Onderwerp en hoofdgedachte

Nederlands
Bouwsteen 02 - Onderwerp en hoofdgedachte
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
Bouwsteen 02 - Onderwerp en hoofdgedachte

Slide 1 - Slide

Programma
  • Lesplanning
  • Verder met  Bouwsteen 2
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Lesplanning
  • Opfrissen kennis - Wheeldecide
  • Verdieping: opdrachten
  • Woordsoorten 2
  • KWT


Slide 3 - Slide

Bouwstenen thema 2
  • Onderwerp
  • Hoofdgedachte

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Het onderwerp
  • Waar gaat de gehele tekst over?
  • Eén of enkele woorden, geen hele zin
  • Tip 1: kijk naar de titel, inleiding, tussenkopjes, afbeeldingen
  • Tip 2: kijk welke woorden er vaak voorkomen in de tekst

Slide 6 - Slide

De hoofdgedachte
  • Samenvatting in één zin
  • Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Tip: lees goed de titel, de inleiding en het slot

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Maar hoe pas je het toe?

Slide 10 - Slide

Formuleren (1)
Waar gaat de hele tekst over → onderwerp.
Noteer het onderwerp voor jezelf.

Bijvoorbeeld: CO2-uitstoot

Slide 11 - Slide

Formuleren (2)
Wat wil je duidelijk wilt maken in de tekst? → hoofdgedachte.
Noteer de hoofdgedachte voor jezelf in één zin.

Bijvoorbeeld: De overheid wil de CO2-uitstoot beperken door reizen met de trein te stimuleren.

Let erop dat de hoofdgedachte past bij je tekstdoel.


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Formuleren (3)
Wat is je tekstdoel?
• informeren
• overtuigen
• amuseren
• instrueren

Slide 17 - Slide

Formuleren (4)
De hoofdgedachte past bij je tekstdoel.

Ga je een betogende tekst schrijven, dan is dat uit de hoofdgedachte af te leiden.

Bijvoorbeeld:
Een verbod op paasvuren zal de CO2-uitstoot verminderen.

Slide 18 - Slide

Doel = informeren
Niet: je eigen mening geven.
Wel: vooral feitelijke informatie presenteren.

Bijvoorbeeld als onderwerp ‘CO2-uitstoot’.
Hoofdgedachte daarbij kan zijn: ‘De overheid wil de CO2-uitstoot beperken door reizen met de trein te stimuleren.’

Deze informatie moet kunnen worden gecontroleerd.

Slide 19 - Slide

Doel = overtuigen
Je geeft je mening over een bepaald onderwerp.
Je wilt dat de luisteraars het met je eens zijn.
Gebruik argumenten die jouw mening ondersteunen. Deze bevatten vaak feitelijke informatie die je verhaal versterken.
Bijvoorbeeld: 'Als je echt de CO2-uitstoot wilt beperken ga je fietsen.'

Ook: meningen van anderen, eigen ervaringen, beelden of cijfermateriaal uit onderzoeken.

Slide 20 - Slide

Formuleren (5)
Kies als laatste een titel.
Dit kan het onderwerp zijn of de hoofdgedachte.

Wil je overtuigen, kies dan een betogende titel.
Bijvoorbeeld: Paasvuurverbod voor CO2-reductie
Titel die de lezer nieuwsgierig maakt: ‘Vijf redenen waarom een verbod op paasvuren helpen bij CO2-reductie’.

Slide 21 - Slide

Aanpak presentatie (1)
Bij de start duidelijk maken:
  • doel
  • onderwerp
  • hoofdgedachte
Bijvoorbeeld:
Deze presentatie gaat over elektrische auto's. Ik ga jullie er zoveel over vertellen, dat ook jij later een elektrische auto wilt.

Slide 22 - Slide

Aanpak presentatie (2)
Daarna: samenhangend geheel vormen
Inleiding: introduceren onderwerp en hoofdgedachte
Kern: uitwerken – deelonderwerpen + bijbehorende deelhoofdgedachten
Slot: herhalen
Bij spreken: vertel wat je gaat vertellen, vertel het dan en herhaal ten slotte wat je verteld hebt.

Slide 23 - Slide

Opbouw presentatie

Slide 24 - Slide

Deelonderwerpen?
Langere tekst: kies een onderwerp per alinea (=deelonderwerp).

Noteer deze, bijvoorbeeld in een mindmap (woordwiel).


Noteer vervolgens per alinea ook de hoofdgedachte.
Dat geeft samenhang.

Slide 25 - Slide

Mindmap
Perfect middel om onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerpen te bepalen

Gebruik bijvoorbeeld Canva

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Moeilijke woorden
  • doorlezen
  • context gebruiken
  • onderdelen van het woord - hogedrukspuit
  • woordenboek
(woordenboeknotatie gebruiken - gereduceerd -> zoeken op 'reduceren')

Slide 28 - Slide

Samenhang (1)
Tekstverbanden:
  • oorzaak en gevolg;
  • middel en doel;
  • argumenten voor en argumenten tegen.


Slide 29 - Slide

Samenhang (2)
Door antwoord te geven op vragen als:
  • hoe komt het;
  • waarom heb je het nodig;
  • wat is voordeel/nadeel;
  • wie heeft ermee te maken;
  • waar heeft het nut?

Slide 30 - Slide

Zelfstandig werken - 2F
1. Werk op je laptop in Taalblokken - Bouwstenen 02                                   
- Schrijven: bolletjes ① en ③ en ④
- Spreken/gesprekken: bolletjes ① t/m ⑤

2. Klaar met Schrijven?
- ga verder met  Woordenschat 2, bolletje ⑪ e.v.


Slide 31 - Slide

Zelfstandig werken - 3F
1. Werk op je laptop in Taalblokken - Bouwstenen 02                                   
- Schrijven: bolletjes ① t/m ⑥

2. Klaar met Schrijven?
- ga verder met  Woordenschat Bouwsteen 2 (bolletje ⑤ e.v.)


Slide 32 - Slide

Zelfstandig werken
  • Keuzewerktijd (KWT)
  • Tweede lesuur
  • Zelfstandig werken aan een avo-vak

Slide 33 - Slide

Tot volgende week!

Slide 34 - Slide