Zakelijke teksten - Quiz maken

Zakelijk lezen
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zakelijk lezen

Slide 1 - Slide

Zakelijke teksten
Feitelijke info: krantenartikelen, schoolboeken, verslagen, documentaires

Titel: bovenaan een tekst, vaak dikgedrukt
soms feitelijk, soms nieuwsgierigmakend
Ondertitel: geeft extra informatie
Tussenkopjes: geven info over tekstgedeelten
Alinea: een aantal zinnen over 1 onderwerp




Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet wat leesdoelen zijn

  • Je weet wat het onderwerp van de tekst is (en hoe je het kunt vinden)

  • Je weet wat een deelonderwerp is

Slide 3 - Slide

Een zin en een regel zijn hetzelfde.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Regels en zinnen
Let op het verschil tussen regels en zinnen! Een regel is een reeks woorden die op één horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel loopt van de linkerkantlijn tot de rechterkantlijn. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of een ander leesteken (vraagteken, uitroepteken, drie puntjes et cetera).
Zinnen lopen dwars door de regelindeling heen. Een lange zin kan dus meer dan één regel omvatten. Ook kan een zin midden in een regel beginnen.

Slide 5 - Slide

Het blauwe tekstdeel is een:
A
zin
B
regel

Slide 6 - Quiz

Regels en zinnen
Let op het verschil tussen regels en zinnen! Een regel is een reeks woorden die op één horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel loopt van de linkerkantlijn tot de rechterkantlijn. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of een ander leesteken (vraagteken, uitroepteken, drie puntjes et cetera).
Zinnen lopen dwars door de regelindeling heen. Een lange zin kan dus meer dan één regel omvatten. Ook kan een zin midden in een regel beginnen.

Slide 7 - Slide

Het oranje tekstdeel is een regel.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Leesdoelen

Slide 9 - Slide

Onderwerp van de tekst
Lees de tekst verkennend:
  • de titel of kop (en de ondertitel of onderkop, als die er is)
  • de tussenkoppen (als die er zijn)
  • de illustraties (foto’s, tekeningen)
  • de bronvermelding
  • de eerste zin(nen) van de tekst
  • de laatste zin(nen) van de tekst
  • opvallende zaken in de tekst (namen, getallen, vet- of schuingedrukte woorden)
  • de eerste zin van elke alinea
Vertel in 1 woord (of zo weinig mogelijk woorden) waar de tekst over gaat.

Slide 10 - Slide

Deelonderwerp
Deelonderwerp = het onderwerp van een alinea.

Lees de alinea grondig: je wil echt begrijpen wat er staat.
Vertel in 1 woord (of zo weinig mogelijk woorden) waar de tekst over gaat.

Slide 11 - Slide

Huiswerk nakijken (10 minuten)
De antwoorden kun je vinden in Learnbeat. 
Zie je niets? Vul dan een spatie, streepje of puntje in.

Hoofdstuk Zakelijk lezen.
Paragraaf 1: Inleiding + Deel 1
Paragraaf 2: Inleiding + Deel 1

Slide 12 - Slide

Quiz
1. Je werkt in drietallen (er is 1 tweetal).
2. Kies een onderwerp voor jouw quiz en doe onderzoek hiernaar.
3. Maak een quiz van 5 vragen voor je klasgenoten.

4. Morgen presenteer je de quiz en wordt deze door de klas gespeeld.

Probeer vooral meerkeuzevragen te maken. Hoe wordt Den Bosch tijdens carnaval genoemd? A. Lampegat   B. Oeteldonk   C. Kielegat  D. Kruikenstad

Slide 13 - Slide