Flipping the classroom: WWG, OND. LV

deze les is het doel:
  • Ik weet de kenmerken van: WG, onderwerp, LV, MV en BWB
  • Ik kan het WG, onderwerp, LV, MV en BWB in de zin vinden
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

deze les is het doel:
  • Ik weet de kenmerken van: WG, onderwerp, LV, MV en BWB
  • Ik kan het WG, onderwerp, LV, MV en BWB in de zin vinden

Slide 1 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Bekijk het filmpje op de volgende slide.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Mijn dochter wil een taart bakken.
Wat is het gezegde?
A
wil
B
wil bakken

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Ik begin altijd om acht uur.
A
altijd
B
acht
C
ik
D
begin

Slide 5 - Quiz

Wat is het gezegde ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 6 - Quiz

Wat is het gezegde?
Mijn beste vriendin blijft vannacht logeren.
A
blijft logeren
B
blijft vannacht
C
D
blijft

Slide 7 - Quiz

Onderwerp
Bekijk het filmpje op de volgende slide.

Slide 8 - Slide

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 9 - Quiz

Wat voor onderwerp?
Achter in de gang rinkelde de telefoon.
A
Loos onderwerp
B
Plaatsonderwerp
C
Ontbrekend onderwerp
D
'Gewoon' onderwerp

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Lijdend voorwerp
Bekijk het filmpje op de volgende slide.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 15 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Lijdend voorwerp
Mag ik jouw rekenmachine lenen ?
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Meewerkend voorwerp
Bekijk het filmpje op de volgende slide.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Jan gaf de toets aan de leraar.

Welk zinsdeel is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is aan de leraar?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Heb jij een voldoende van de docent gekregen?
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 25 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling. 

Lees eerst de theorie op blz. 23

Bekijk dan het filmpje op de volgende slide.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

IN DE KRANT staat een leuk artikel over kwallen
A
bijwoordelijke bepaling
B
geen bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quiz

De rode brandweerauto staat VOOR ONS HUIS.
‘voor ons huis’ =
A
geen bijwoordelijke bepaling
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 30 - Quiz

Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

Zijn je doelen behaald? Zo niet: wat vind je nog lastig?

Slide 32 - Open question