Snappet Taal Actief Thema 6 herhaling

Taal thema 6
even herhalen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Taal thema 6
even herhalen

Slide 1 - Slide

Doel van deze les
  1. Ik kan de stam van een werkwoord herkennen.
  2. Ik herken het verschil tussen letterlijke en figuurlijke zinnen.
  3. Ik weet wat stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

het werkwoord: ???
ik -vorm
hij - vorm
wij - vorm

Slide 4 - Slide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?
De stam van een werkwoord vind je door de ik-vorm in de tegenwoordige tijd te gebruiken.


Bijv. werkwoord lopen
stam = (ik) loop

Slide 5 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord fietsen?
A
fietst
B
fiets
C
fietsen
D
fietste

Slide 6 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord koken?
A
koken
B
kookt
C
kook
D
kookten

Slide 7 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord luisteren?
A
luisteren
B
luister
C
luistert
D
luisterde

Slide 8 - Quiz


Wat is de STAM van het werkwoord drinken?


A
drinken
B
drink
C
dronk
D
gedronken

Slide 9 - Quiz

Wat is de STAM van het werkwoord maken?

Slide 10 - Open question

Hoe herken je de stam van een werkwoord?

A
aan de wij-vorm
B
aan de jij-vorm
C
aan de hij-vorm
D
aan de ik-vorm

Slide 11 - Quiz

stam van het werkwoord
hele werkwoord
schaatsen
zitten
schrijf
vragen 
zit
lopen
was
schaats
wassen
schrijven
loop
vraag

Slide 12 - Drag question

De stam van het werkwoord.
Snap het het nu?
Ja
Een beetje
Nee

Slide 13 - Poll

letterlijk en figuurlijk

Ik weet wat het verschil is tussen letterlijk en figuurlijk.

Slide 14 - Slide

De aap komt
uit de mouw.
Letterlijk of figuurlijk?
Figuurlijk!

Slide 15 - Slide

De vakantie staat 
voor de deur!
Letterlijk of figuurlijk?
Figuurlijk!

Slide 16 - Slide

Ik ben heel ziek.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 17 - Quiz

Ik voel me zo ziek als een hond.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 18 - Quiz

Welke zin is figuurlijk?
A
Hans loopt naar school toe.
B
Ik ben verkouden. Mijn neus loopt de hele dag.

Slide 19 - Quiz

Hij heeft een hart van steen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 20 - Quiz

Hij heeft een hart van steen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 21 - Quiz

Hij heeft een STENEN hart.

Wat voor soort bijvoeglijk naamwoord is dat?
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
gewoon bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof/ welk materiaal  het zelfstandig naamwoord is gemaakt. 
  • Het gouden horloge
  • De houten tafel

Slide 23 - Slide

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

* Zegt waar het zelfstandig naamwoord VAN GEMAAKT is

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Slide


De KOPEREN ketel is erg oud.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Quiz

Mmm. Wat een heerlijke ZOETE druiven.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quiz


De RODE schoenen vind ik mooi.

A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quiz

Die GOUDEN ring heeft veel geld gekost.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quiz

en dan nu....

de stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden challenge!

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide