H1, les 1 hoofd en bijzaken

                        Hoofdstuk 1, les 1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

                        Hoofdstuk 1, les 1

Slide 1 - Slide

Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst

Slide 2 - Quiz

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 3 - Quiz

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 4 - Quiz

Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje

Slide 5 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat

Slide 6 - Quiz

Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak?
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten

Slide 7 - Quiz

Nabespreken opdracht 2

Slide 8 - Slide

Wat was voor de schrijver de directe aanleiding om deze tekst te schrijven?
vraag 2

Slide 9 - Open question

Wat is het onderwerp van de tekst?
vraag 3
A
Buitenaards leven
B
Een reis in de ruimte
C
Het boek van Icke
D
Het leven in de ruimte

Slide 10 - Quiz

vraag 6
Alinea 4 tot en met 6 horen bij elkaar omdat ze antwoord geven op de vraag:
A
Kun je leven in de ruimte?
B
Waarom willen we de ruimte verkennen?
C
Zijn er levende wezens buiten de aarde?

Slide 11 - Quiz

In alinea 4 gebruikt de schrijver een vergelijking. Wat wordt er vergeleken?
vraag 7

Slide 12 - Open question

'Denken over leven in de ruimte prikkelt de verbeelding.'(al 6) wat betekent 'iets prikkelt je verbeelding' hier? vraag 9
A
Je bent maar met één onderwerp bezig, waarover je alles wilt lezen: leven in de ruimte.
B
Je kunt niet meer slapen, omdat je steeds maar denkt over mogelijk leven in de ruimte.
C
Je stelt je voor hoe het leven in de ruimte eruit kan zien en denkt daar verder over na.

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het woord excelleren?
vraag 10

Slide 14 - Open question

afmaken opdracht 2+4
klaar? 
Huiswerk van een ander vak
alles klaar? 
Iets voor jezelf, zonder de ander te storen

Slide 15 - Slide