Thema eten en drinken

Thema eten en drinken
Lesdoel: Ik herken de betekenis van de belangrijke woorden uit het thema Eten & drinken 


Wat gaan we doen?
  1. We maken een quiz met belangrijke woorden
  2. We oefenen met zinnen maken 
  3. We maken de opdrachten in het boek
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema eten en drinken
Lesdoel: Ik herken de betekenis van de belangrijke woorden uit het thema Eten & drinken 


Wat gaan we doen?
  1. We maken een quiz met belangrijke woorden
  2. We oefenen met zinnen maken 
  3. We maken de opdrachten in het boek

Slide 1 - Slide

Gezond of ongezond?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Wat betekent biologisch
A
op een natuurlijke manier gemaakt of gegroeid zonder gif
B
schimmel
C
schoon en gezond
D
stoffen die aan eten en drinken worden toegevoegd

Slide 4 - Quiz

Wat betekent conserveermiddelen
A
De mate waarin iets goed of slecht is.
B
Eten en drinken dat je nodig hebt om te leven, etenswaar
C
Bedrijfstak waar hotels, restaurants en cafés bij horen
D
Stoffen die aan eten en drinken worden toegevoegd, waardoor het langer goed blijft.

Slide 5 - Quiz

Welk woord past bij deze omschrijving?

Eten of drinken dat je nodig hebt om te leven.
A
Serveren
B
Variëren
C
Levensmiddelen
D
Portie

Slide 6 - Quiz

Wat betekent de horeca?
A
Bedrijfstak waar basisscholen en middelbare scholen bij horen.
B
Bedrijfstak waar hotels, restaurants en cafés bij horen.
C
Eten en drinken dat je nodig hebt om te leven.
D
Eten klaarmaken.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent de kwaliteit?
A
Op een natuurlijke manier gemaakt
B
De gebruiksaanwijzing
C
Uitleg over hoe je iets moet gebruiken
D
De mate waarin iets goed of slecht is

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
Hygiënisch
A
Het vermijden van vet voedsel
B
Schoon en gezond
C
Regelmatig sporten
D
Zonder vlees of vis

Slide 9 - Quiz

Welke omschrijving past bij dit woord?

Houdbaarheidsdatum
A
Datum van het vervoeren van het eten of drinken.
B
De datum van het verpakken van het eten of drinken.
C
De datum van aankomst in de winkel van het eten en drinken
D
De datum tot wanneer eten of drinken bewaard kan worden.

Slide 10 - Quiz

Eten en/of drinken naar een gast brengen.
A
Reserveren
B
Bestellen
C
Assortiment
D
Serveren

Slide 11 - Quiz

Wat betekent consumeren?
A
eten klaarmaken
B
eten rondbrengen
C
opeten of opdrinken
D
overgeven

Slide 12 - Quiz

Welke omschrijving past bij dit woord?

Portie
A
Afwisselen, ervoor zorgen dat iets niet steeds hetzelfde is.
B
De deur naar de keuken.
C
Een afgemeten hoeveelheid eten.
D
Een Toetje.

Slide 13 - Quiz

Welke omschrijving past bij dit woord?

Vegetarisch
A
Eten of drinken dat je nodig hebt om te leven.
B
Bedrijfstak met hotels, restaurants en cafés.
C
Zonder vlees, vis of schaaldieren.
D
Verschillende soorten producten waar je uit kunt kiezen.

Slide 14 - Quiz

Overgevoelige reactie van het lichaam op een voedingsstof
A
De voedselvergiftiging
B
De stofwisselingsziekte
C
De eetlust
D
De voedselallergie

Slide 15 - Quiz

Maak een zin met het woord:

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Maak opdracht 1, 2 en 3 uit het boek
Pagina 100 

Slide 18 - Slide

Welk woord vond je het moeilijkst?

Slide 19 - Slide