Hoofdletters en woordsoorten periode 1 klas1

ww spelling en interpunctie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

ww spelling en interpunctie

Slide 1 - Slide

Je oefent hoofdletters en de leestekens tijdens deze LessonUp.

Slide 2 - Slide

Interpunctie
en hoofdletters

Slide 3 - Slide

Een hoofdletter gebruik je aan het begin van een zin en bij namen, zoals Noord Holland en Olga.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
thee
B
milka chocolade
C
winter
D
kerstbal

Slide 5 - Quiz

Je gebruikt een komma (,) voor voegwoorden zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Welk woord is fout geschreven in deze zin:

In januari volgend jaar ga ik verhuizen naar het Oosten van Nederland, op de Bakhuisstraat in Hengelo.
A
januari
B
Oosten
C
Bakhuisstraat
D
Hengelo

Slide 7 - Quiz

Tussen welke 2 woorden hoort een komma (,):

Sarah houdt van katten honden en paarden.
A
tussen Sarah en houdt
B
tussen katten en honden
C
tussen honden en het woordje en
D
tussen houdt en van

Slide 8 - Quiz

Een hoofdletter gebruik je wel bij de maanden van het jaar, maar niet bij de dagen van de week.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Woordsoorten

Slide 10 - Slide

Wat is het woord in hoofdletters:

Welk TONEELSTUK in Amsterdam zal ik eens gaan bekijken?
A
werkwoord (ww)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 11 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Welke honden zouden kunnen gaan BEDELEN?
A
werkwoord (ww)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 12 - Quiz

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Vul het juiste voorzetsel in:

Sanne ruimt haar kamer ... voor het slaapfeestje van morgen.
A
bij
B
in
C
op
D
aan

Slide 13 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Marc had zijn lieve ouders best een kaart vanuit FRANKRIJK mogen sturen.
A
werkwoord (ww)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 14 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

DE meisjes waren trots op hun mooie rapporten.
A
werkwoord (ww)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 15 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Een uitsmijter WERD door een lastige student bespot bij de ingang.
A
werkwoord (ww)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 16 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Welk toneelstuk IN Amsterdam zal ik eens gaan bekijken?

A
voorzetsel (vz)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 17 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Zou Anton die VALSE hond in zijn eentje drinken durven geven?

A
voorzetsel (vz)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 18 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

De meisjes waren trots op hun MOOIE rapporten.

A
voorzetsel (vz)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 19 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Marc had zijn lieve ouders best een kaart VAN Bali mogen sturen.

A
voorzetsel (vz)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 20 - Quiz

Wat is het woord in hoofdletters:

Berend zal ondanks EEN afvalkuur altijd aan de dikke kant blijven.

A
voorzetsel (vz)
B
lidwoord (lw)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 21 - Quiz

Je bent klaar!

Fijne dag!

Slide 22 - Slide