Les 7 - Samengestelde zinnen

Werkwoordspelling: 2 havo
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling: 2 havo

Slide 1 - Slide

Vorige les
Leerde je hoe je een:

  • Persoonsvorm verleden tijd schrijft

Slide 2 - Slide

Deze les
Leer je hoe je een:

  • enkelvoudige zin herkent
  • samengestelde zin herkent

Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord
Met een voltooid deelwoord geef je aan dat iets al gebeurd is

Slide 4 - Slide

Voltooid deelwoord:
  • begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-
  • eindigt op: -en, -d, -t

  • Twijfel je tussen -d of -t? Gebruik dan weer 't sexy fokschaap!

Wat is het voltooid deelwoord?

  • lopen
  • houden
  • spelen
  • werken
  • maken
  • worden

Slide 5 - Slide

Onvoltooid deelwoord (OD)
  • Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet
  • Geeft aan hoe iets gebeurt
  • Hele werkwoord plus -d

  • Kwijlend nam ik een hap van mijn Big Mac.
  • Pratend met volle mond zag ik hem naar me kijken.

Slide 6 - Slide

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Marieke had zich echt wel …. (haasten)

Slide 7 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Waarom zou Erik deze rommelige camping … hebben? (promoten)

Slide 8 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Jacco heeft jarenlang zijn foto’s zelf …. (ontwikkelen)

Slide 9 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Door de natte bladeren is de auto …. (slippen)

Slide 10 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Heb je de afspraak echt …? (annuleren)

Slide 11 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

De oude man was nog nooit …. (verhuizen)

Slide 12 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Els had nog nooit …, maar ’t lukte aardig. (lassen)

Slide 13 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

Hij heeft lang …, maar is ten slotte gegaan. (dubben)

Slide 14 - Open question

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord:

In deze steeg wordt elke avond wel iemand …. (beroven)

Slide 15 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

Niets ... ging hij op pad. (vermoeden)

Slide 16 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

... gingen ze naar huis. (strompelen)

Slide 17 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

Hij vertrok, nog over zichzelf ... . (nadenken)

Slide 18 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

... smeekte hij om genade. (kermen)

Slide 19 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

... van blijdschap, kwam hij naar me toe. (huppelen)

Slide 20 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

Ik vind het ... . (storen)

Slide 21 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

... op de gebeurtenissen, kunnen we tevreden zijn. (terugkijken)

Slide 22 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

Hij bereikte al ... de kust van Engeland. (zwemmen)

Slide 23 - Open question

Maak een onvoltooid deelwoord van het werkwoord:

... aan een tak, riep hij om hulp. (hangen)

Slide 24 - Open question

Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord (BN)

  • Voltooide en onvoltooide deelwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord (BN) vóór een zelfstandig naamwoord staan

  • Regel 1: schrijf zo kort mogelijk
  • Regel 2: schrijf een –e achter het (on)voltooid deelwoord
  • Uitzondering 1: Let op problemen met de uitspraak
  • Uitzondering 2: Eindigt het VD op -en? Dan ook BN met -en

Slide 25 - Slide

  • Regel 1: schrijf zo kort mogelijk
  • Regel 2: schrijf een –e achter het (on)voltooid deelwoord

De verbrede weg (VD=verbreed)
De gehate tiran (VD=gehaat)
Het huilende kind (OD=huilend)


  • Uitzondering 1: Problemen met de uitspraak
  • Uitzondering 2: Eindigt het VD op -en? BN ook met -en!

De geredde kat (VD=gered)
De gewonnen wedstrijd (VD=gewonnen)



Slide 26 - Slide

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

1. Het ... vliegtuig. (landen)

Slide 27 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

2. De ... cadeaus. (verloten)

Slide 28 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

3. Het ... deeg. (kneden)

Slide 29 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

4. De ... plantjes. (poten)

Slide 30 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

5. De ... tuin. (omspitten)

Slide 31 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

6. Het ... kind. (redden)

Slide 32 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

7. De ... jongen. (vallen)

Slide 33 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

8. De ... bejaarde. (schrikken)

Slide 34 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

9. De ... aardappelen. (aanbranden)

Slide 35 - Open question

Maak een bijvoeglijk naamwoord van het werkwoord.

10. Het ... zakgeld. (beloven)

Slide 36 - Open question